Consumenten mogen niet langer in de maling worden genomen met het etiket ‘Made in Israel’. Als het aan een adviseur van het Europese Hof van Justitie ligt krijgen goederen uit de illegale Israëlische ‘nederzettingen’ eindelijk een correcte aanduiding. Het hof spreekt zich binnenkort over de etikettering uit.
Is het geoorloofd om goederen uit de illegale Israëlische kolonies (‘nederzettingen’) in bezet Palestijns gebied als ‘Made in Israel’ op de Europese markt te brengen? Over die vraag buigen zich dezer dagen de rechters van het Hof van Justitie van de Europese Unie. In een donderdag gepubliceerd juridisch advies aan de rechters concludeert de Ierse rechter Gerard Hogan, advocaat-generaal bij het hof, dat zulke producten een speciaal etiket moeten krijgen. Niet ‘Made in Israel’, maar bijvoorbeeld ‘Product van de Westelijke Jordaanoever, Israëlische nederzetting’.
De uitspraak van het hof, waarvoor nog geen datum bekend is, kan verstrekkende gevolgen hebben in een politieke kwestie die al bijna 25 jaar als een hete aardappel wordt doorgeschoven. Tot op de dag van vandaag tolereert de EU, en ook de Nederlandse regering, dat goederen uit de Israëlische kolonies onder het opschrift ‘Made in Israel’ in de winkels belanden. Dat is in strijd met het eigen beleid, waarin de kolonies nadrukkelijk niet tot Israël worden gerekend en juist het ‘differentiëren’ (onderscheid maken) tussen beide voorop staat.
Nog tegenstrijdiger: door producten uit de kolonies tot de Europese markt toe te laten stimuleert de EU de ontwikkeling van de kolonies, hoewel die volgens diezelfde EU illegaal zijn. Op basis van het internationaal recht zouden de EU en Nederland zich juist tot het uiterste moeten inspannen om een eind aan de illegale kolonisering te maken. Op die grond riep The Rights Forum de Tweede Kamer afgelopen november op import uit de nederzettingen te verbieden.
Zoals door ons in meerdere artikelen belicht, wordt onder het etiket ‘Made in Israel’ op grote schaal gesjoemeld. Daardoor profiteren de nederzettingen ook nog ten onrechte van de handelsvoordelen van het EU-Israël Associatieverdrag. En daardoor worden Europese consumenten tot op de dag van vandaag misleid. Veelal zonder het te weten leveren zij met hun aankopen een belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling van het nederzettingenproject, dat door alle relevante internationale instanties als illegaal is veroordeeld.
Na jaren van protesten tegen deze contraproductieve en misleidende Europese praktijk vaardigde de Europese Commissie in 2015 richtlijnen uit voor de etikettering van producten uit de kolonies, zoals groente, fruit, kruiden, dadels, wijn en cosmetica. Die zouden moeten worden voorzien van de aanduiding ‘Product van de Westelijke Jordaanoever, Israëlische nederzetting’. Het was aan de lidstaten, waaronder Nederland, erop toe te zien dat het bedrijfsleven de richtlijnen naleefde. In Frankrijk leidde dat tot de principiële juridische vraag waarover het Europese Hof van Justitie zich nu buigt.
Nadat de Franse minister van Economische Zaken de richtlijnen in 2016 in een officiële kennisgeving bekend had gemaakt, werd bij een Franse rechter om vernietiging van de kennisgeving gevraagd door een Europees-joodse organisatie (de Organisation Juive Europeene) en de in bezet Palestijns gebied gevestigde wijnmakerij Psagot – een van de vele kolonistenbedrijven die hun producten als ‘Made in Israel’ naar Europa exporteren. Het bedrijf, dat ter sprake komt in het artikel dat wij afgelopen februari aan de grootschalige fraude met ‘Israëlische’ wijn wijdden, zag zijn bevoorrechte positie in gevaar komen.
De zaak belandde op het bord van de Franse Raad van State, die zich moet uitspreken over de vraag of de kennisgeving in overeenstemming is met het recht van de Europese Unie, het Unierecht. Daartoe wendde de Raad zich tot het Europese Hof van Justitie met de concrete vraag of dat recht vereist dat nederzettingenproducten als zodanig worden gelabeld.
In zijn advies aan de rechters is advocaat-generaal Gerard Hogan stellig: ja, het Unierecht vereist dat die producten een duidelijke eigen aanduiding krijgen. Voor Europese consumenten is het relevant te weten dat producten afkomstig zijn uit ‘een door een bezettingsmacht bezet gebied, al helemaal wanneer territoriale bezetting gepaard gaat met nederzettingen’. Het ontbreken van die informatie kan de consument misleiden.
In feite, zo stelt Hogan, vormt een schending van het internationaal recht een criterium dat ‘de Uniewetgever als legitiem heeft erkend met betrekking tot het vereiste om informatie over het land van oorsprong te verstrekken’. Israëls nederzettingenbeleid wordt als een duidelijke schending van het internationaal recht beschouwd, schrijft hij, vooral op basis van het zelfbeschikkingsrecht van volkeren. In een eerder arrest (het ‘Britta-arrest’) heeft het Hof van Justitie bovendien ‘zelf al erkend dat er een duidelijk onderscheid moet worden gemaakt tussen producten van oorsprong uit Israël en producten van oorsprong uit de Westelijke Jordaanoever’.
Het advies van Hogan is niet bindend voor de rechters. Advocaten-generaal als Hogan hebben tot taak in volledige onafhankelijkheid het Hof een juridische oplossing voor een geschil voor te leggen. Gewoonlijk wordt dat advies door de rechters overgenomen.
De komende uitspraak van het Hof is bindend voor de Franse Raad van State. Die dient uitspraak te doen overeenkomstig de beslissing van het Hof. De beslissing is ook bindend voor rechterlijke instanties in andere EU-landen die met de kwestie te maken krijgen.
Zo kan de in Frankrijk aangespannen zaak ertoe leiden dat de in 2015 door de Europese Commissie uitgevaardigde richtlijnen in meer EU-lidstaten worden geïmplementeerd. Tot dusver is dat, ook in Nederland, niet of nauwelijks het geval. Daarmee zouden de Organisation Juive Europeene en wijnmakerij Psagot exact het tegenovergestelde bereiken van wat zij met hun rechtszaak beoogden.