In Texas verloor een spraakpathologe haar baan omdat zij weigert te verklaren dat ze Israël niet boycot. Ze beschuldigt de staat van aantasting van haar rechten en schending van de Grondwet. Ook andere getroffen ondernemers en een krant spannen zaken aan tegen de Amerikaanse anti-boycot-wetgeving.
De Amerikaanse Bahia Amawi werkte negen jaar met kinderen van drie tot elf jaar met spraakstoornissen in het Texaanse district Pflugerville. De taal- en spraakpathologe was door het schooldistrict ingehuurd vanwege haar deskundigheid met betrekking tot tweetalige (Engels en Arabisch) kinderen. Voor Amawi was de baan een droom die uitkwam: ze wilde altijd al met kinderen werken en zo kunnen bijdragen aan de Texaanse samenleving.
Medio augustus kwam aan die droom een onverwacht einde, schrijft Glenn Greenwald in The Intercept. Bij haar jaarlijkse contractverlenging kreeg Amawi een aanvullende verklaring ter ondertekening voorgelegd, waarin zij moest ‘bevestigen dat ze momenteel Israël niet boycot en Israël niet zal boycotten gedurende de looptijd van het contract’.
Amawi stond perplex. Niet eens zozeer omdat zij, zelf van Palestijnse afkomst, in de winkel Israëlische producten links laat liggen en in haar gezin Palestijnse producten gebruikt, of omdat ze sympathiseert met de internationale BDS-beweging, die onder meer boycots propageert van Israëlische en andere bedrijven die betrokken zijn bij de onderdrukking van de Palestijnen. Bovenal vroeg ze zich af wat haar opvattingen over de kwestie-Palestina ineens met haar werk voor het schooldistrict te maken hadden.
Op die vraag had het district geen antwoord, en aanvankelijk mocht Amawi de verklaring negeren. Maar korte tijd later kwam het daarop terug: alle organen van de staat zijn sinds 2017 verplicht van zakelijke partners te eisen dat zij van Israël-boycotsmetten vrij zijn. Op 2 mei van dat jaar ondertekende gouverneur Greg Abbott een wet die dat voorschrijft. Volgens die wet – door Abbott de ‘anti-BDS-wet’ genoemd – is een boycot van Israëls illegale nederzettingen in Palestijns gebied al voldoende om door de staat te worden uitgesloten van contracten.
Uit naam van Amawi spanden een Amerikaans advocatenkantoor en de Council on American-Islamic Relations (CAIR) afgelopen week een rechtszaak aan tegen het schooldistrict en de staat Texas. In hun aanklacht betogen zij dat de wet in meerdere opzichten discriminerend is en de niet-boycotverklaring in feite een ‘ideological litmus test’ is, waarmee geen enkel legitiem belang van de staat wordt gediend. De activiteiten van Amawi worden alle expliciet beschermd door het Eerste en Veertiende Amendement op de Amerikaanse Grondwet, stellen zij.
De advocaten eisen dat de ‘anti-BDS-wet’ als ongrondwettelijk wordt geschrapt, de niet-boycotverklaring uit alle bestaande contracten wordt verwijderd en Amawi een nieuw contract krijgt aangeboden. Amawi zelf spreekt tegenover The Intercept haar onbegrip uit over de aantasting van haar rechten door de staat, met als enige bedoeling de economie van een ander land te beschermen:
It’s baffling that they can throw this down our throats and decide to protect another country’s economy versus protecting our constitutional rights.
Gouverneur Abbott reageerde gebeten op de aangespannen rechtszaak, meldt The Electronic Intifada. Op Twitter schreef hij: ‘Texas staat naast Israël. Punt.’ Het kwam hem op veel reacties te staan, waaronder deze: ‘Schend onze Grondwet niet. Punt.’
Later in de week dienden een Amerikaans advocatenkantoor en de American Civil Liberties Union (ACLU) een vergelijkbare aanklacht in tegen de staat en enkele Texaanse schooldistricten en universiteiten, uit naam van vier Texaanse zelfstandig ondernemers die met de niet-boycotverklaring zijn geconfronteerd.
Het gaat om een schrijver/vertaler die twee contracten met de Universiteit van Houston verloor omdat hij de niet-boycotverklaring weigerde te tekenen; een student die zijn studie betaalt door op contractbasis ‘debatcompetities’ op scholen te jureren, en niet uitbetaald kreeg omdat hij weigerde de hem achteraf voorgelegde verklaring te tekenen; een tweede student, van Palestijnse afkomst, die werd uitverkoren om debatcompetities te jureren, maar deze kans om zijn studie te bekostigen voorbij zag gaan omdat ook hij weigerde te tekenen; en een verslaggever bij een radiostation, die zich gedwongen zag tegen zijn principes in de verklaring te tekenen omdat hij de inkomsten niet kon missen.
De twee zaken vormen de eerste juridische toetsing van de Texaanse anti-BDS-wet, die eerder in opspraak kwam nadat het stadje Dickinson in augustus 2017 grotendeels verzwolgen werd door de orkaan Harvey. Om voor gemeentelijke steun in aanmerking te komen moesten de inwoners schriftelijk verklaren dat zij Israël niet boycotten. Vanwege de ophef daarover trok de gemeente de screening van burgers in. Maar op ondernemers die hulp zochten bij de herbouw van hun bedrijven bleef die van toepassing. Na ‘Hurricane Harvey’ kampte Dickinson nu met de gevolgen van ‘Hurricane Israel’, zei de burgemeester.
Ook in Arkansas is deze maand een zaak aangespannen tegen BDS-wetgeving, in dit geval de anti-BDS-wet die op 3 augustus 2017 in de staat in werking trad. De aanklacht is ingediend door de ACLU en twee advocatenkantoren uit naam van de uitgever van de Arkansas Times en enkele aangesloten kranten, en is gericht tegen de Raad van Toezicht van de Universiteit van Arkansas.
De universiteit adverteert sinds jaar en dag op flinke schaal in de genoemde bladen. In 2018 sloten beide partijen 25 advertentieovereenkomsten. Bij het sluiten van een volgende overeenkomst, afgelopen oktober, kreeg de uitgever plots de niet-boycotverklaring onder de neus geschoven. Hij weigerde te tekenen en wenste ook geen gebruik te maken van de curieuze ontsnappingsclausule die de wet biedt: door de universiteit een forse korting te bieden – een prijs die ten minste 20 procent onder het laagste tarief in de branche ligt – kan de uitgever de niet-boycotverklaring als het ware afkopen.
In de kolommen van de eigen krant noemt uitgever Alan Leveritt de niet-boycotverklaring een ‘eed van loyaliteit als voorwaarde voor betaling’ die vloekt met het Eerste Amendement van de Grondwet. De redactie reageerde ‘geschokt en meer dan een beetje bezorgd’ op de verplichting. Die is voor journalisten volstrekt onaanvaardbaar, aldus de uitgever:
As journalists, we are fervent believers that the First Amendment’s speech protections are essential to a free and just society and would never sign a contract that’s conditioned on the unconstitutional suppression of free speech. Regardless of what people may think about this particular boycott, it is not the government’s place to decide what causes Arkansans can or cannot support.
Afgaande op twee eerder door de ACLU aangespannen rechtszaken tegen vergelijkbare wetgeving in andere staten is de kans op succes in de bovengenoemde zaken groot. In Kansas diende de ACLU een aanklacht in namens een lerares die haar werk verloor omdat zij weigerde een niet-boycotverklaring te tekenen. In een voorlopige uitspraak zette de rechter in januari een streep door de wet, aangezien die in strijd was met het Eerste Amendement.
In april paste de staat vervolgens de wet aan. Die heeft niet langer betrekking op zelfstandig ondernemers en op contracten met een waarde van minder dan 100 duizend dollar, terwijl de niet-boycotverklaring alleen nog betrekking heeft op een boycot van Israëlische goederen en diensten ‘that constitute an integral part of business conducted or sought to be conducted with the state’. Hoewel de wet volgens de ACLU nog altijd in strijd is met het Eerste Amendement, zag zij af van voortzetting van de zaak.
In Arizona diende de ACLU een aanklacht in namens een vrijgevestigde advocaat die werk verloor. Afgelopen september zette ook hier een rechter in een voorlopige uitspraak een streep door de wet. De zaak wacht nog op een definitief oordeel van de rechter. In een afzonderlijke zaak moest de Universiteit van Arizona bakzeil halen: een door een studentenvereniging uitgenodigde spreker die had geweigerd een niet-boycotverklaring te tekenen kreeg alsnog toestemming zijn toespraak te houden.
Organisaties als de ACLU en CAIR staan nog maar aan het begin van wat een lange reeks juridische procedures belooft te worden. Sinds 2015, toen Illinois de dans opende, hebben 26 staten anti-BDS-wetten aangenomen, terwijl in dertien andere staten en het nationale Congres wetsvoorstellen circuleren. De bizarre gevolgen blijven niet beperkt tot de hierboven genoemde.
Uit onderzoek van The Rights Forum bleek afgelopen april dat zeker zes grote Nederlandse bedrijven, waaronder de HEMA, Vitens en meerdere banken, op grond van de anti-BDS-wetten door Amerikaanse staten worden geboycot. De reden daarvoor: zij houden afstand van de economie van Israëls illegale kolonies – de ‘nederzettingen’ – in bezet Palestijns gebied. Daarvoor worden zij gestraft.
De VS vormt het meest succesvolle front in de door de Israëlische regering ontketende ‘War on BDS’, die in feite een veel breder offensief is tegen iedere vorm van oppositie tegen Israëls Palestinapolitiek. De wereldwijd gevoerde strijd wordt in grote lijnen gecoördineerd door Israëls ministerie van Strategische Zaken en doet zich ook in Nederland en omringende landen steeds heviger voelen. Afgezien van Israël zelf is de schade echter nergens zo groot als in de VS, waar Israël-critici op grote schaal worden belasterd door websites als Canary Mission, en waar aan universiteitscampussen een permanente strijd wordt gevoerd tegen studenten met onwelgevallige opvattingen.
Reden daarvoor is dat niet alleen een flink deel van de joodse, maar ook van de christelijke gemeenschap onvoorwaardelijk achter Israëls Palestinapolitiek staat. Dat heeft geresulteerd in een van oudsher machtige zogenoemde Israël-lobby, waarin de Israëlische regering – zichtbaar en onzichtbaar – een belangrijke rol speelt. De vierdelige Al-Jazeera-documentaire The Lobby – USA, die vanwege pressie van diezelfde lobby lang niet kon worden uitgezonden maar afgelopen maand door The Electronic Intifada online is gezet, geeft een goed beeld van het opereren van de Lobby en haar verwevenheid met de Israëlische regeringspolitiek.
De inspanningen van de Lobby resulteerden in mei 2017 in een door alle Amerikaanse gouverneurs ondertekende verklaring, getiteld Governors United Against BDS. Daarin wordt de lof gezongen op Israël als vredelievende ‘robuuste democratie’ en ‘kampioen van de vrijheid’, en de BDS-beweging neergezet als een duistere organisatie met kwalijke intenties. De verklaring was een initiatief van de wereldwijd actieve lobbyorganisatie American Jewish Committee (AJC).
Ook op het niveau van de afzonderlijke staten vormen de gezamenlijke inspanningen van joodse en christelijke lobbyorganisaties en de Israëlische regering de motor achter de totstandkoming van de anti-BDS-wetten. Illustratief is de gang van zaken in Kentucky, dat onlangs de 26e staat met zo’n wet werd. Op 15 november vaardigde gouverneur Matthew Bevin een verordening uit die het alle organen van de staat verbiedt om, zoals in een persbericht van de staat omschreven, ‘contracten te sluiten met bedrijven die deelnemen aan boycot-, desinvesterings- en sanctiespraktijken (BDS) tegen Israël’.
Wat de verordening onderscheidt van de wetten in de andere 25 staten is dat ze formeel niet alleen betrekking heeft op ‘BDS-praktijken’ tegen Israël, maar tegen iedere handelspartner van de staat. De titel van de verordening luidt: ‘Verbod op discriminerende boycots tegen Israël en andere handelspartners.’ En de speciale verklaring die contractanten dienen te tekenen heeft evenmin alleen betrekking op Israël, maar op alle partijen ‘waarmee Kentucky open handel kan bedrijven’.
Uit alles blijkt echter dat het de Republikeinse gouverneur er louter om is begonnen BDS-maatregelen tegen Israël te bestraffen en tegen te werken. In de verordening betuigt hij zijn onvoorwaardelijke solidariteit met (uitsluitend) Israël en noemt hij van alle boycots die er wereldwijd gaande zijn alleen de activiteiten van de BDS-beweging, die hij beschuldigt van ‘discriminatie’ en het ‘aanwakkeren van conflict’.
Veelzeggend is ook de samenstelling van het selecte gezelschap dat de ondertekening mocht bijwonen. Het bestond uit de Israëlische ambassadeur in de VS, de Israëlische consul-generaal voor de zuidoostelijke staten en vertegenwoordigers van een joodse en een christelijke organisatie: de Jewish Community Relations Council (JCRC), die zichzelf omschrijft als ‘krachtig belangenbehartiger van Israël’, en Christians United for Israel (CUFI), naar eigen zeggen ‘de grootste pro-Israël-organisatie in de VS’. Namens het Congres van Kentucky was Tim Moore aanwezig, een Republikein van evangelisch-christelijke huize die in 2016 een resolutie door het Huis van Afgevaardigden van Kentucky loodste waarin de BDS-beweging werd veroordeeld.
In aanmerking genomen dat ook gouverneur Bevin een evangelisch christen is die zijn verbondenheid met Israël openlijk belijdt, was de ondertekening in feite een besloten feestje van de Amerikaanse Israël-lobby. In de commentaren van de aanwezigen weerklonk luid de officiële Israëlische propaganda. Zij noemden de BDS-beweging ‘antisemitisch’, ‘antizionistisch’, ‘discriminerend’, ‘immoreel’ en ‘weerzinwekkend’. De beweging zou door middel van ‘economisch terrorisme’ uit zijn op ‘demonisering’ van ‘de enige democratie in het Midden-Oosten’. Gouverneur Bevin lardeerde de lasterlijke beschuldigingen met bijbelcitaten en vergeleek Kentucky met een bijbelse wachter die de noodklok luidde, schreef de internationale pro-Israël-beweging United for Israel in een commentaar.