Herdenking van de Nakba in teken dreigende genocide in Gaza
Op 15 mei herdenken de Palestijnen traditioneel de Nakba, de massale verdrijving van Palestijnen rond de stichting van Israël in 1948. Dit jaar werd de herdenking getekend door de vrees voor een nieuwe ramp in de Gazastrook.
Dit stuk in 1 minuut
De term Nakba (‘Catastrofe’) verwijst naar de ontwrichting van de Palestijnse samenleving rond de oprichting van de staat Israël op 14 mei 1948. Tussen eind 1947 en begin 1949 werden minstens 750 duizend Palestijnen door Joodse strijdgroepen verdreven. Terwijl de proclamatie van de staat Israël ieder jaar plechtig door de Joodse inwoners wordt gevierd, staan de Palestijnen op 15 mei stil bij dit gruwelijke verleden.
De term ‘etnische zuivering’ is gangbaar geworden om de Nakba te beschrijven. Uit historisch onderzoek van zowel Israëlische als Palestijnse auteurs blijkt dat Israëlische leiders expliciet naar een Joods demografisch overwicht in historisch Palestina streefden, wat leidde tot de gedwongen verdrijving van Palestijnen. Tijdens de Zesdaagse Oorlog van 1967 werden nog eens circa 400 duizend Palestijnen verdreven, en deze trend zet zich tot op de dag van vandaag voort.
Dit jaar staat de herdenking van de Nakba in het teken van de angst voor een mogelijke genocide op de Palestijnen in Gaza. Met zijn extreem gewelddadige offensief heeft Israël de strook in de afgelopen zeven maanden grotendeels onleefbaar gemaakt en de grote meerderheid van de 2,3 miljoen Palestijnen op de vlucht gedreven. De situatie roept herinneringen op aan eerdere trauma’s van de Palestijnse bevolking.
Lees verderLees minder
Met de term Nakba (‘Catastrofe’) duiden de Palestijnen de volledige ontwrichting van hun samenleving aan die gepaard ging met de stichting van de staat Israël op 14 mei 1948. Tussen eind 1947 en begin 1949 werden minstens 750 duizend Palestijnen – meer dan 60 procent van de Palestijnse bevolking – door Joodse strijdgroepen van huis en haard verdreven, in een spiraal van geweld, terreur en vlucht.
De Nakba vormt een centraal thema in de zogeheten kwestie-Palestina, en gezien de armoedige en ellendige omstandigheden waaronder veel vluchtelingen en hun nakomelingen nog altijd moeten leven bovendien een humanitaire schandvlek van de eerste orde. Terwijl de proclamatie van de staat Israël ieder jaar plechtig door de Joodse inwoners wordt gevierd, staan de Palestijnen op 15 mei stil bij het gruwelijke verleden, dit jaar voor de 76e keer.
Nakba begon eind 1947
Een Israëlische mythe wil dat de Nakba het gevolg was van de interventie van legers uit de Arabische buurlanden, die zich een dag na de proclamatie van de staat Israël in de strijd tussen Joden en Palestijnen mengden. In die lezing is de massale Palestijnse vlucht een bijproduct van het oorlogsgeweld. In werkelijkheid echter was de Nakba toen al lang en breed gaande.
Vorig jaar publiceerden we een artikel over Israëlische documenten uit juni 1948, waaruit blijkt dat Joodse strijd- en terreurgroepen liefst 30 procent van de Palestijnse bevolking op de vlucht hadden gedreven nog vóór de Arabische legers ten tonele verschenen. Vanaf november 1947 werden volgens deze documenten in zes maanden tijd minstens 250 Palestijnse dorpen ontvolkt en negen steden geheel of gedeeltelijk van hun Palestijnse bevolking ontdaan. Per 1 juni 1948 bedroeg het aantal verdreven Palestijnen 391 duizend.
Over de oorzaak van de massale vlucht laten de documenten geen misverstand bestaan. In 70 procent van de gevallen was die het directe gevolg van Joods geweld. Regelmatig leidden zulke aanvallen ertoe dat ook bewoners van naburige dorpen, geconfronteerd met de horrorverhalen van toegestroomde vluchtelingen, op de vlucht sloegen. Van de vele bloedbaden en plunderingen die gedurende de gehele Nakba in dorpen en steden werden aangericht – zoals de beruchte moordpartij in Deir Yassin op 9 april 1948 – ging een bijzonder alarmerend effect uit.
Etnische zuivering
Uit de documenten blijkt zonneklaar dat delen van Palestina al vóór de komst van de Arabische legers etnisch waren gezuiverd. Het begrip ‘etnische zuivering’, dat door Palestijnen sinds jaar en dag wordt gebruikt, heeft gaandeweg breed ingang gevonden ter karakterisering van de Nakba – denk aan het in 2006 verschenen (en online te lezen) boek The Ethnic Cleansing of Palestine van de Israëlische historicus Ilan Pappe.
De Joodse leiders hoopten met het geweld in een zo groot mogelijk deel van historisch Palestina een zo groot mogelijk Joods demografisch overwicht te creëren. In zijn (ook online te lezen) boek The Birth of the Palestinian Refugee Problem Revisited uit 2004 schrijft de Israëlische historicus Benny Morris dat David Ben-Gurion, de eerste premier van Israël, al in 1938 ‘voorstander van verplichte transfer’ was, oftewel van verdrijving van zo veel mogelijk Palestijnen. De logica van Ben-Gurion, aldus Morris: ‘Zonder een soort massale verdrijving van Arabieren uit het gebied van de toekomstige Joodse staat, zou er geen levensvatbare Joodse staat kunnen zijn.’
Hoe die verdrijving feitelijk in zijn werk ging blijkt onder meer uit getuigenissen van direct betrokkenen, zoals te lezen en beluisteren op websites als Palestine Remembered en Zochrot. Een gedetailleerd overzicht van de Palestijnse dorpen en stadswijken die tijdens de Nakba werden ontvolkt bieden ook de landkaart en bijbehorende namenlijst van de organisatie De-Colonizer.
In dit overzicht van 614 dorpen en wijken zijn ook plaatsen opgenomen die in de jaren na 1948 zijn ontvolkt. Zoals in de toelichting vermeld zette Israël zijn politiek van verdrijving en vernietiging op beperkter schaal tot en met 1952 voort. Vermeld wordt ook dat de verdrijving van de Palestijnse bevolking niet een bijproduct was van vijandelijkheden, maar ‘vooral het gevolg van georganiseerde militaire campagnes tegen ongewapende lokale burgers’.
Angst voor genocide
Maar ook anno 2024 is de Nakba nog allerminst voorbij, stellen de Palestijnen. Het proces van verdrijving uit hun woonplaatsen is immers niet in 1952 tot stilstand gekomen. Tijdens de Zesdaagse Oorlog van juni 1967 bezette Israël de Westelijke Jordaanoever, Oost-Jeruzalem en Gaza en werden nog eens circa 400 duizend Palestijnen verjaagd, de meesten naar Jordanië. En nog altijd worden Palestijnen uit hun woningen en van hun land gezet, zowel in Israël zelf (met name in de Naqab/Negev) als in bezet gebied.
Dit jaar staat de herdenking van de Nakba in het teken van de angst voor een genocide op de Palestijnse bevolking van de Gazastrook. Met zijn extreem gewelddadige offensief heeft Israël de strook in de afgelopen zeven maanden grotendeels onleefbaar gemaakt en de grote meerderheid van de 2,3 miljoen Palestijnen op de vlucht gedreven. Een woning om naar terug te keren hebben de meesten niet. Aan de rechts-religieuze zijde van Israëls politieke spectrum wordt gepleit voor Joodse kolonisering van de strook en verdrijving van de Palestijnse bevolking.
De rampzalige situatie roept bij de Gazanen herinneringen op aan trauma’s uit het verleden. De bevolking van Gaza bestaat voor driekwart uit (nakomelingen van) vluchtelingen die met geweld zijn verdreven uit het gebied dat vanaf 14 mei 1948 Zuid-Israël ging heten. Terwijl die vluchtelingen net als nu terechtkwamen in provisorische tentenkampen, werden hun dorpen verwoest en verrezen op de ruïnes Joodse dorpen. Een aantal van die Joodse dorpen was op 7 oktober 2023 het doelwit van de gewelddadige aanval van Hamas.
Naar Gaza verjaagd
De getuigenissen van Joodse militieleden en militairen geven een beeld van het geweld waarmee de Palestijnse bevolking destijds uit Zuid-Israël is verdreven. Luister bijvoorbeeld naar de uit Polen afkomstige Amnon Neumann, die van februari tot oktober 1948 in een bataljon van de Palmach – de ‘stoottroepen’ van de paramilitaire Haganah – huishield in het gebied ten noorden en oosten van de Gazastrook. Samengevat luidt zijn betoog: ‘We verjoegen de bevolking, dat was de kern van de zionistische ideologie. We kwamen om hun land over te nemen. Het was een groot succes.’
Neumann vertelt hoe zijn bataljon de bevolking van tal van dorpen verjoeg door het vuur op inwoners te openen of in de lucht te schieten. Geen van de dorpen was de Joden vijandig gezind en verzet bleef gewoonlijk uit, al was het maar omdat vrijwel niemand een wapen had. Neumann beschrijft de dorpen als overwegend armoedige gemeenschappen waar het leven al eeuwenlang zijn vreedzame gang ging.
Om te voorkomen dat de naar Gaza verjaagde bevolking kon terugkeren werden de ingenomen dorpen direct met de grond gelijk gemaakt, vertelt Neumann. Wie niettemin probeerde terug te keren werd zonder pardon vermoord: ‘We schoten ze dood. Dat was onderdeel van de verschrikkelijke dingen die we deden.’
Slechts in één geval bood een dorpsmilitie fel weerstand en was er volgens Neumann sprake van gevechten, die uitliepen op wat hij ‘een slachting’ noemt. Hij weigert in detail te treden, maar duidelijk is dat hij doelt op het bloedbad van Burayr, waarbij op 13 mei 1948 meer dan honderd boeren en hun families werden gedood.
Immigranten vallen aan
Vanzelfsprekend hebben ook Palestijnse getuigen veel bijgedragen aan het in kaart brengen van de Nakba en zijn gevolgen. Onder hen Walid Khalidi, wiens boek All That Remains uit 1992 een van de klassiekers in het genre is, en Salman Abu-Sitta, wiens rijke Atlas of Palestine 1917-1966 uit 2010 online te lezen is. Abu-Sitta documenteert 530 dorpen en stadswijken die in 1947-1949 zijn ontvolkt. Hij becijfert het aantal verdreven Palestijnen op 935 duizend.
In een (Duitstalig) interview vertelt Abu-Sitta (86) hoe zijn familie en hijzelf tijdens de Nakba werden verdreven uit hun dorp Al-Ma’in, dat even ten zuiden lag van het gebied waar Amnon Neumann en zijn Palmach-bataljon opereerden. Hij beschrijft hoe het dorp op 14 mei 1948 tot ieders verbijstering door ‘de Joden’ werd aangevallen: ‘Niemand begreep waarom ze ons aanvielen. Ik had nog nooit een Jood gezien. Het waren immigranten uit Europa die we niet konden verstaan.’
De dorpsbewoners beschikten over ‘tien à vijftien geweren’ en waren geen partij voor de goed bewapende aanvallers in hun 24 pantservoertuigen. Een deel van de bevolking, waaronder de toen tienjarige Abu-Sitta, verschool zich buiten het dorp en kwam de volgende dag voorzichtig poolshoogte nemen. Het dorp was verwoest, de doden lagen in de straten. Deze persoonlijke catastrofe was bepalend voor het levenswerk van Abu-Sitta: het documenteren en in kaart brengen van historisch Palestina en de Nakba, waarover hij veelvuldig heeft gepubliceerd.
Recht van terugkeer
De gewelddadigheden zoals door Abu-Sitta en Neumann beleefd in de streek rond Gaza zijn kenmerkend voor de Nakba in heel Israël. Overal werden Palestijnen die probeerden naar hun woonplaatsen terug te keren in het gunstigste geval tegengehouden en in het slechtste geval doodgeschoten. Naar schatting zijn zeker vijfduizend vluchtelingen die probeerden terug te keren gedood.
De staat Israël zorgde er intussen voor dat er niets meer was om naar terug te keren. Land en andere bezittingen van de vluchtelingen werden in beslag genomen. In de steden namen Joodse immigranten hun intrek in hun woningen. Op de ruïnes van de verlaten Palestijnse dorpen – in 1965 werd besloten de ruim honderd nog niet verwoeste dorpen af te breken – verrezen Joodse dorpen of werden bossen aangeplant door het Joods Nationaal Fonds (JNF); lees daarover het schokkende relaas van Erik Ader getiteld Hoe Israël de naam van mijn vader misbruikte om etnische zuivering te verhullen.
Tot op de dag van vandaag worden de vluchtelingen en hun nazaten door Israël weerhouden van de terugkeer waarop zij het volste recht hebben, zoals wij in eerdere artikelen en een dossier hebben toegelicht. Daarmee maakt Israël een rechtvaardige oplossing van de kwestie-Palestina in feite onmogelijk, stellen Palestijnen als Abu-Sitta: ‘Ik wil mijn huis terug en er in vrijheid en waardigheid kunnen leven.’
Israël wijst het Palestijnse recht van terugkeer botweg van de hand, al helemaal dat van de nazaten van de eigenlijke vluchtelingen. Tegelijkertijd hanteert het voor Joden een ‘recht van terugkeer’ dat duizenden jaren teruggaat. Sinds 1950 kent het een Wet op de Terugkeer, die bepaalt dat Joden die nooit in Israël zijn geweest en er geen enkele binding mee hebben kunnen ‘terugkeren’. Zo heeft het kunnen gebeuren dat het huis van Abu-Sitta tegenwoordig wordt bewoond door een Amerikaanse vrouw uit New York, terwijl Abu-Sitta zelf van terugkeer wordt weerhouden en na allerlei omzwevingen in Canada terechtgekomen is.