Berlijn verbiedt pro-Palestijnse demonstraties – Israël verhindert Palestijnse activisten om naar het buitenland te reizen – Franse Hoge Raad: oproep tot boycot legitiem middel van protest – en meer
Elk jaar vinden er in Berlijn op 1 mei talloze demonstraties plaats. Zo ook afgelopen zondag, toen tienduizenden inwoners van de stad na twee jaar van COVID-beperkingen weer de straat op konden om hun stem te laten horen. Dat gold echter niet voor de organisatoren van en deelnemers aan pro-Palestijnse demonstraties. De politie had namelijk een tijdelijk verbod ingevoerd op alle pro-Palestijnse demonstraties in de Duitse hoofdstad.
Door het verbod heeft tenminste één geplande demonstratie geen doorgang kunnen vinden. Met het protest wilden de organisatoren zich uitspreken tegen de Israëlische agressie in Jeruzalem. Daarnaast heeft de politie organisatoren van andere protestacties gewaarschuwd geen pro-Palestijnse leuzen en borden te gebruiken.
Bij de aankondiging van het besluit verwees de Berlijnse politie naar ‘onaanvaardbaar antisemitisme’ tijdens pro-Palestijnse protesten op 22 en 23 april. Daar zouden enkele demonstranten antisemitische leuzen hebben geroepen. In één geval dat op camera is vastgelegd, is te horen hoe een jong man zich racistisch uitlaat naar pro-Israëlische activisten die zich voordoen als journalisten. De beelden, die door de pro-Israëlische activisten online werden gezet, leidden tot een groot aantal nieuwsberichten en opiniestukken waarin de demonstratie als antisemitisch werd weggezet.
De organisatoren van de demonstratie bestrijden die kwalificatie. Ze betreuren dat de actie van een enkele demonstrant wordt gebruikt om de andere deelnemers in een kwaad daglicht te plaatsen. ‘De sfeer was geweldig, met muziek en mensen van alle leeftijden en nationaliteiten,’ aldus Nizar Haddad, een Palestijn uit Gaza wiens organisatie Palestine Speaks verantwoordelijk was de demonstratie. ‘Een domme, racistische uitspraak van een 15-jarige jongen is gebruikt om de hele demonstratie in diskrediet te brengen.’
Activisten wijzen op de dubbele standaard in de manier waarop pro-Palestijnse activisten worden behandeld in vergelijking met andere demonstranten. In Berlijn en in de rest van Duitsland staat het neonazi’s en andere extreemrechtse groeperingen vrij om demonstraties en politieke rally’s te organiseren. Daarbij zijn verwerpelijke leuzen niet ongebruikelijk, maar voor de politie geen reden gebleken om de demonstraties te verbieden.
De Israëlische autoriteiten hebben verhinderd dat twee vooraanstaande Palestijnse mensenrechtenverdedigers naar het buitenland konden reizen voor hun werk. Ubai Aboudi en Sahar Francis zouden via de Verenigde Staten naar Mexico reizen om deel te nemen aan het World Social Forum, waar zij zouden spreken over Palestijnse politieke gevangenen en Israëls aanvallen op mensenrechtenactivisten. Aboudi en Francis zijn ieder directeur van een van de zes organisaties (respectievelijk van het Bisan Center for Research and Development en van Addameer) die in oktober vorig jaar door Israël op de nationale terrorismelijst werden geplaatst. Dat Israël hen nu ervan weerhoudt naar het buitenland te reizen lijkt onderdeel van dezelfde strategie om critici van het Israëlische bezettingsregime monddood te maken. Addameer spreekt op Twitter zelfs van een ‘gevaarlijke escalatie van Israëls campagne van intimidatie en isolatie’.
Het incident is niet alleen een voorbeeld van Israëls repressie van het Palestijnse maatschappelijk middenveld, ook maakt het duidelijk dat Palestijnen onder het bezettingsregime geen bewegingsvrijheid hebben. Dat geldt niet alleen in de bezette gebieden en Israël zelf, maar ook voor Palestijnen die naar het buitenland willen reizen. Israëli’s, kolonisten en toeristen zijn daarentegen grotendeels wel vrij om van en naar Israël en de bezette Westoever te reizen. De Israëlische mensenrechtenorganisatie B’Tselem noemt Israëls reisbeperkingen dan ook ‘één van de belangrijkste middelen die het tot zijn beschikking heeft om het bezettingsregime in stand te houden’.
De pro-Israëlische lawfare-organisatie UK Lawyers for Israel (UKFLI) is een campagne gestart om de prominente Engelse stichting Ockenden International over te halen een prijs in te trekken die het had uitgereikt aan de Palestijnse landbouworganisatie Union of Agricultural Work Committees (UAWC). Ockenden zet zich in voor de zelfredzaamheid van vluchtelingen en ontheemden, en kent elk jaar prijzen toe aan organisaties die bijdragen aan het afbouwen van de afhankelijkheid van vluchtelingen van hulpprogramma’s. Dit jaar viel UAWC in de prijzen voor zijn project ‘Promoting food Sovereignty for Palestinian Refugees Living in Camps through Rooftop Gardening’ in de stad Al-Khalil (Hebron) op de Westelijke Jordaanoever.
Kort nadat bekend werd dat UAWC één van de winnaars was stuurde UKLFI een brief naar de bestuurders en juryleden van Ockenden. Daarin wees de lobbygroep de stichting erop dat Israël UAWC en vijf andere Palestijnse ngo’s als ‘terroristisch’ had bestempeld – een beschuldiging waar Israël tot op de dag van vandaag geen sluitend bewijs voor heeft geleverd – en dat de prijs om die reden ingetrokken zou moeten worden. De Ockenden stichting heeft laten weten de kwestie te zullen onderzoeken.
UAWC en zijn internationale donoren zijn al jaren een belangrijk doelwit van een Israëlische repressiecampagne. In de zomer van 2020 beschreven we in detail hoe het Nederlandse kabinet zich onder zware druk van pro-Israëlische actoren gedwongen voelde de financiering van UAWC op te schorten en een extern onderzoek te laten uitvoeren naar ‘eventuele banden met het Volksfront voor de Bevrijding van Palestina (PFLP)’ – een Palestijnse politieke partij annex verzetsorganisatie die om onduidelijke redenen in zijn geheel op de Europese terrorismelijst staat. Hoewel dit onderzoek UAWC op alle cruciale punten vrijpleitte van de beschuldigingen die genoemde actoren en Israël de ngo aanwreven, zocht en vond het kabinet een reden om de financiering niettemin te kunnen beëindigen.
De Franse Hoge Raad heeft op 29 april het verbod van twee Palestijnse solidariteitsorganisaties ongedaan gemaakt en bevestigd dat de oproep tot een boycot van Israël een legitiem middel van protest is. Het Franse ministerie van Binnenlandse Zaken had op 9 maart Comité Action Palestine (CAP) and Collectif Palestine Vaincra (CPV) in de ban gedaan. In het verbod werden de organisaties ervan beschuldigd anti-Israëlische verklaringen op hun websites en Facebook-pagina’s te hebben gepubliceerd, de Boycot Divestment Sanctions (BDS)-campagne te steunen, en persverklaringen te hebben gepubliceerd van Palestijnse groeperingen die in de Europese Unie zijn geclassificeerd als terroristische organisaties.
De Hoge Raad gaat daar dus niet in mee, en oordeelt:
[het verbod is] niet noodzakelijk of gepast en vormt een buitensporige aanval op de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vereniging, [aangezien het CPV] niet aanzet tot discriminatie, haat of geweld, zijn standpunten over Israël en het zionisme geen antisemitisch karakter hebben, de organisatie antisemitisme altijd heeft veroordeeld, en aangezien de campagne om Israëlische producten te boycotten een legitiem middel van protest is […]
In zijn uitspraak bevestigt de Raad tevens dat antizionisme als een politiek standpunt wordt beschermd door de vrijheid van meningsuiting, en dat het niet per definitie een aansporing tot haat jegens mensen vanwege hun Joodse religie omvat. Een oproep tot een boycot kan daarnaast ‘nooit worden begrepen als het aanzetten tot of bijdrage aan discriminatie, geweld en haat’.
De advocaat van Comité Action Palestine noemt de uitspraak ‘een waardevolle overwinning voor de rechtsstaat, die de politieke instrumentalisering van het Israëlisch-Palestijnse conflict door het ministerie van Binnenlandse Zaken inperkt’. Het Collectif Palestine Vaincra benadrukt dat de uitspraak andermaal bevestigt dat antizionisme en antisemitisme niet hetzelfde zijn, in tegenstelling tot wat Israël en extreemrechtse pro-Israël-organisaties in Europa beweren.
Het Nederlandse kabinet heeft in antwoord op Kamervragen zijn standpunt gedeeld over het rapport Israels Apartheid against Palestinians van Amnesty International. Daarin concludeerde de vooraanstaande mensenrechtenorganisatie begin februari dat Israël ‘een geïnstitutionaliseerd regime van onderdrukking en overheersing’ uitoefent over de Palestijnen, en zich daarmee schuldig maakt aan de misdaad tegen de menselijkheid genaamd apartheid.
Het Kabinet deelt die conclusie niet, zo schrijft het aan de Kamer: ‘Het kabinet gaat niet mee met de conclusie van Amnesty dat er sprake is van apartheid in Israël of de door Israël bezette gebieden. Apartheid is een specifieke juridische term en een ernstig internationaal misdrijf, en het is aan een rechter om te oordelen of hiervan sprake is.’
Het kabinetsstandpunt is een formalistisch excuus om niet wezenlijk op de kwestie te hoeven ingaan en de aanbevelingen van Amnesty te kunnen negeren. De ernst van de misdaden die onder het label ‘apartheid’ worden begaan vereisen hoe dan ook politiek debat en actie. Die misdaden zijn veel te lang door Nederland gedoogd. Het naar een rechter doorverwijzen van het thema apartheid lijkt bedoeld om die opstelling te kunnen handhaven.
Lees hier meer over het kabinetsstandpunt en de beoordeling daarvan door The Rights Forum.
Op 28 april 2022 heeft Adalah – The Legal Centre for Arab Minority Rights in Israël beroep aangetekend namens de familie van Mussa Hassouna, een 31-jarige Israëlische burger van Palestijnse afkomst die in mei 2021 werd doodgeschoten door een Joodse Israëli. Adalah diende het beroep in bij de hoogste Israëlische officier van justitie, nadat een regionale officier van justitie in oktober 2021 had besloten het onderzoek tegen alle vijf joods-Israëlische verdachten van de moord te sluiten.
Volgens Adalah was het politieonderzoek ‘nalatig en gebrekkig’, en was het doel om de zaak zo snel mogelijk te sluiten en de verdachten vrij te laten. Dat zou onder andere blijken uit het feit dat de verdachten werden vrijgelaten voordat er een forensische analyse van de wapens en kogels was gemaakt.
Door Adalah gevonden videobeelden en ander materialen suggereren daarnaast dat prominente politieke leiders tijdens het onderzoek druk hebben uitgeoefend op de politie om het onderzoek te sluiten. In een gesprek tussen twee rechercheurs op 12 mei 2021, dat na afloop van een verhoor per ongeluk werd opgenomen, zegt één van hen dat hij constant wordt gebeld door een minister. Diezelfde dag plaatste de toenmalige minister van Openbare Veiligheid, Amir Ohana, een oproep tot vrijlating van de verdachten, wat doet vermoeden dat Ohana geprobeerd heeft politieonderzoek te beïnvloeden.
Het Israëlische huisvestingsbeleid in Oost-Jeruzalem komt neer op rassenscheiding en discriminatie van het Palestijnse volk, en is een schending van hun mensenrechten. Dat zegt een groep van vijf VN-mensenrechtenexperts in een verklaring van 27 april.
Op basis van rapporten die de experts ontvingen concluderen zij dat de Palestijnen in Oost-Jeruzalem onderworpen zijn aan discriminerende bestemmingsplannen en planningsregimes die de toegang tot huisvesting, veilig drinkwater en sanitaire voorzieningen en andere essentiële diensten, waaronder gezondheidszorg en onderwijsfaciliteiten, beperken. Dat Israël prioriteit geeft aan de ontwikkeling van zijn illegale nederzettingen en tegelijkertijd de huisvestingsopties voor Palestijnen beperkt, toont aan dat zijn beleid wordt gekenmerkt door ‘segregatie op basis van ras, huidskleur, of nationale of etnische afkomst’, aldus de experts. De experts benadrukken dat dit een aanzienlijke en blijvende impact heeft gehad op de levensstandaard van het Palestijnse volk.
Eén van de vijf experts, Michael Lynk, publiceerde eind maart een rapport waarin hij stelt dat de Israëlische bezetting van Palestina gepaard gaat met een regime van apartheid. Daarmee sluit hij zich aan bij een groeiende groep mensen en organisaties, waaronder Amnesty International en Human Rights Watch. Hoewel uit de talloze rapporten en andere publicaties onomstotelijk blijkt dat Israël een apartheidsregime uitoefent over de Palestijnen, blijft in Nederland de erkenning daarvan en de vraag welke consequenties eraan moeten worden verbonden achterwege.
Bij een aanval op de bezette Westelijke Jordaanoever op 29 april is een Israëlische bewaker van de kolonie Ariel om het leven gekomen. Twee Palestijnse mannen reden op een checkpoint bij de kolonie af, waar zij uitstapten en de twee aanwezige bewakers onder vuur namen. De tweede bewaker is ongedeerd, meldt het Israëlische dagblad Haaretz. Het Israëlische leger heeft inmiddels bekendgemaakt twee verdachten te hebben gearresteerd, evenals twaalf anderen. De Al-Aqsa Martelarenbrigade heeft de verantwoordelijkheid opgeëist voor de schietpartij.
Diezelfde nacht schoten Israëlische militairen een Palestijnse man dood in het dorp Azzun op de Westelijke Jordaanoever. Hoewel niet bekend is wat het verband is tussen de 27-jarige Yahya Ali Adwan en de aanval in Ariel, verklaarde het Israëlische leger dat hij was omgekomen tijdens de zoektocht naar de twee schutters.
Adwan was niet het enige slachtoffer van het Israëlische geweld afgelopen week. Op 26 april schoten militairen tijdens een arrestatieoperatie in het Aqabat Jaber-vluchtelingenkamp in de buurt van Jericho de twintigjarige Ahmed Ibrahim Oweidat door zijn hoofd. Een dag later doodden troepen de pas 18-jarige Ahmad Massad uit het dorp Burqin. Ook hij werd in zijn hoofd geschoten tijdens een arrestatieoperatie, dit maal in Jenin. Twee andere jonge mannen raakte gewond. Het Palestijnse ministerie van Buitenlandse Zaken veroordeelde de dood van Massad en noemde het een ‘misdadige executie’.