De antwoorden van minister Hoekstra op vragen van D66 zijn een schoffering van de Tweede Kamer, en een toonbeeld van de Nederlandse onwil om Israël ter verantwoording te roepen. Terecht neemt D66 er geen genoegen mee.
De dag dat ambtenaren écht niet meer weten hoe ze het pro-Israël kabinetsbeleid moeten verdedigen is aangebroken. Door de jaren hebben zij kritische Kamervragen namens hun minister beantwoord in steeds nietszeggender en ontwijkender jargon, bedoeld om Israëls misdaden tegen de Palestijnen ongemoeid te kunnen laten. Nu is het punt bereikt waarop de inhoud van de antwoorden er helemaal niet meer toe lijkt te doen.
Reden voor die conclusie zijn de recente antwoorden van minister van Buitenlandse Zaken Wopke Hoekstra (CDA) op Kamervragen van Sjoerd Sjoerdsma (D66). De antwoorden zijn een proeve van totale vermijding: in ruim vijf pagina’s wordt geen enkele poging gedaan om een serieuze reactie te geven op de urgente punten die Sjoerdsma aan de orde stelt.
Hoekstra’s antwoorden bestaan uit bureaucratische formules, veelal op basis van knip- en plakwerk uit eerdere correspondentie, en gratuite verwijzingen naar derden waar het aankomt op concrete actie. Ook doet hij vragen af onder verwijzing naar nietszeggende antwoorden op andere vragen. Dat alles in een rommelige, gehaaste stijl.
De onwil om duidelijkheid te verschaffen spat ervanaf. Gevraagd naar het al jaren falende Nederlandse ‘ontmoedigingsbeleid’ schrijft Hoekstra ‘geen overzicht van de effecten’ van dat beleid te hebben. De de jure annexatie van de Westelijke Jordaanoever door Israël – een gamechanger op het politieke speelveld – noemt hij ‘problematisch’; zijn zorgen gaan daarbij niet uit naar de enorme impact, maar naar de ‘onduidelijkheid’ die het creëert. Tussendoor meldt de minister dat hij drie oudere Israël-kritische Kamermoties die het kabinet tot actie maanden als ‘afgedaan’ beschouwt. De ‘actie’ blijkt te hebben bestaan uit het wegmoffelen ervan in de Europese bureaucratie.
De antwoorden zijn verplichte kost voor iedereen die eens wil lezen hoe het Nederlandse pro-Israël kabinetsbeleid zich vertaalt in verantwoording naar de Tweede Kamer. Kenmerkend is Hoekstra’s antwoord op vraag 18 over het EU-Israël Associatieverdrag. Dat verdrag is volgens artikel 2 gebaseerd op een gedeeld respect voor de mensenrechten en democratische principes. Sjoerdsma wil weten of de door hem gespecificeerde Israëlische misdaden binnen de reikwijdte van artikel 2 vallen. En zo nee, waarom niet. Hoekstra’s antwoord:
Respect voor democratie en mensenrechten zijn integraal onderdeel van het associatieakkoord dat als basis fungeert voor de betrekkingen van de EU en Israël. Nederland benadrukt in EU-verband het belang van een brede dialoog met Israël, juist ook om gevoelige thema’s en actuele ontwikkelingen gezamenlijk te kunnen adresseren als EU, bijvoorbeeld via de Associatieraden.
Sjoerdsma krijgt hier nog niet eens een begin van een antwoord op zijn vraag. Hoekstra maakt duidelijk dat hij geen enkele intentie heeft om de Tweede Kamer te informeren. Zijn knip- en plakwerk is dermate irrelevant dat het evengoed als antwoord op een andere vraag had kunnen dienen. Voor het kabinet is dit de enige manier om Israël buiten schot, en binnen het Associatieverdrag, te houden.
Kennelijk is er geen ambtenaar die heeft opgemerkt dat het op deze wijze ondermijnen van Kamervragen onaanvaardbare proporties heeft aangenomen. Die hardop heeft vastgesteld dat dit neerkomt op schoffering van de Tweede Kamer, en dat onze democratie een hogere prioriteit verdient dan het afdekken – en via het Associatieverdrag belonen – van volkenrechtelijke misdaden. Zo’n ambtelijke klap op het water is uitgebleven.
Sjoerdsma neemt geen genoegen met de antwoorden en heeft zijn vragen opnieuw ingediend. Zoiets gebeurt zelden. Maar de wal keert het schip. Nu is het afwachten of Hoekstra en zijn ambtenaren de boodschap begrijpen.