De vragen voor politiek Den Haag stapelen zich op sinds Israël de regering maande de banden met zes zogenaamd ‘terroristische’ Palestijnse organisaties te verbreken. De kwestie confronteert Den Haag met de gevolgen van zijn eigen beleid, waarin Israëlische misdaden steevast onbestraft worden gelaten.
Vraag aan onze ministers van Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking en de fracties in de Tweede Kamer: beschouwen zij de al 54 jaar durende Israëlische bezetting van Palestijns gebied als terrorisme? En zo ja, welke consequenties verbinden zij daaraan voor de relatie met Israël?
Het is een van de vragen die zich opdringen nu Den Haag en Brussel door Israël zijn gemaand de banden met zes prominente Palestijnse humanitaire en mensenrechtenorganisaties in bezet Palestijns gebied te verbreken. De zes zouden ‘terroristische organisaties’ zijn, mantelorganisaties van het Volksfront voor de Bevrijding van Palestina (PFLP), een linkse politieke partij annex verzetsbeweging met een gewapende tak die in Israël, Europa en de VS als terreurorganisatie wordt beschouwd. Zoals wij onlangs meldden zijn de zes in oktober door Israël op de nationale terrorismelijst geplaatst. Alle zes ontvangen subsidie van de EU, sommige ook specifiek van Nederland. Die moet worden beëindigd, eist Israël. Den Haag en Brussel zullen moeten reageren.
Zoals in ons eerdere artikel toegelicht beschouwt The Rights Forum, net als Amnesty International, Human Rights Watch en vele honderden Amerikaanse en andere organisaties, de Israëlische maatregel als het sluitstuk van een campagne om de zes organisaties uit te schakelen. Beschuldigingen dat Palestijnse organisaties bijkantoren zijn van de PFLP (of Hamas) en miljoenen euro’s aan Europees belastinggeld hebben verduisterd klinken al jaren. Ze zijn bedoeld om de organisaties verdacht te maken, te ondermijnen en hun activiteiten onmogelijk te maken.
Die activiteiten bestaan uit het verlenen van diverse vormen van noodzakelijke steun aan de onder bezetting levende Palestijnse bevolking, en het documenteren en naar buiten brengen van Israëlische rechtenschendingen. De jarenlange Israëlische campagne is kenmerkend voor bezettingsregimes: het opruimen van iedere vorm van weerstand, en het verder verzwakken van de overheerste bevolking.
Het op de terrorismelijst plaatsen van de organisaties is de finale stap in dit proces, kennelijk ingegegeven door het uitblijven van succes. De implicaties voor de zes organisaties zijn enorm. Op basis van de uiterst problematische Israëlische antiterrorisme-wet van 2016 kan Israël hun activiteiten verbieden, hun kantoren sluiten, hun bezittingen in beslag nemen en hun personeel reisverboden opleggen, oppakken en tot jarenlange gevangenisstraf veroordelen.
De organisaties zijn niet vooraf door verantwoordelijk minister van Defensie Benny Gantz van de maatregel op de hoogte gesteld. De wet biedt hen pas de mogelijkheid op verweer nadat zij op de terrorismelijst zijn geplaatst. De reden waarom zij op de lijst zijn gezet krijgen zij echter niet te horen; die informatie is op grond van de wet ‘geheim’ verklaard door de minister. De persoon die hun verweer beoordeelt is diezelfde minister.
De maatregel kan nog ingrijpender gevolgen krijgen. Op basis van de wet kan Israël ook organisaties, adviseurs en anderen aanpakken die contact met de zes organisaties onderhouden. Het is voorspelbaar dat de maatregel vroeg of laat een domino-effect zal krijgen, dat in de eerste plaats donoren en Palestijnse collega-organisaties van de zes treft. Maar ook Israëlische mensenrechtenorganisaties die contact met de zes hebben – organisaties als B’Tselem en Breaking the Silence, die al jaren door Israëlische politici en activisten worden gebrandmerkt als ‘buitenlandse agenten’ en ‘landverraders’ – lopen gevaar. Het is zelfs goed denkbaar dat ook (medewerkers van) Nederlandse organisaties, waaronder The Rights Forum, er de gevolgen van ondervinden, bijvoorbeeld in de vorm van een inreisverbod in Israël en bezet gebied, of een juridische aanklacht wegens ‘steun aan terrorisme’.
Den Haag en Brussel zijn door Israël voor een zwaarwegend oordeel geplaatst, waarbij fundamentele Europese waarden in het geding zijn. Zowel Nederland als de EU beroemen zich op het beschermen van de mensenrechten – zowel burgerlijke als politieke, economische, sociale en culturele – en het bestrijden van straffeloosheid. Nederland ‘zet zich wereldwijd in voor de bescherming en bevordering van mensenrechten’ en ‘helpt mensenrechtenverdedigers, zodat zij hun werk goed en veilig kunnen doen’. De EU afficheert zich als een ‘standvastig promotor en verdediger van mensenrechten en democratie over de hele wereld’.
Die beschermende rol dienen Nederland en de EU nu waar te maken, zowel tegenover de Palestijnse organisaties als tegenover de Israëlische, Europese en andere actoren die risico lopen. In een brief aan minister van Buitenlandse Zaken Ben Knapen en de vaste Kamercommissie voor Buitenlandse Zaken drongen wij er, samen met 31 andere Nederlandse organisaties, op aan duidelijk stelling te nemen tegen de Israëlische maatregel.
Israël beschikt naar eigen zeggen over overweldigend bewijs dat de zes organisaties en de PFLP een ‘terroristisch netwerk’ vormen. Zo zegt het te kunnen aantonen dat de organisaties ‘armen’ zijn van de PFLP. Hun management zou uit ‘PFLP-kader’ bestaan en tal van andere medewerkers zouden vanuit de PFLP in de organisaties zijn ‘geïnfiltreerd’. Ook zou onweerlegbaar vaststaan dat ze de EU, de VN en andere donoren voor vele miljoenen euro’s hebben opgelicht door subsidies op te strijken voor niet-bestaande activiteiten en het geld door te sluizen naar de PFLP. Bewijs te over, beweert Israël. We mogen het alleen niet zien. Het is geheim.
In het verleden hadden ‘bewijzen’ die wél de openbaarheid haalden niets om het lijf. Ze bestonden uit eindeloos herhaalde, flinterdunne verdachtmakingen, grotendeels afkomstig van het Israëlische ministerie van Strategische Zaken en de aan de Israëlische regering gelieerde organisatie NGO Monitor, een door ons als ‘lasterfabriek’ getypeerd propaganda-instituut dat obsessief dossiers samenstelt over organisaties die waar ook ter wereld een luis in de pels van de Israëlische bezetting vormen. De armzalige propaganda wordt fanatiek rondgepompt door het internationale netwerk van de zogenoemde Israël-lobby, in Nederland met name door het Centrum Informatie en Documentatie (CIDI). Eind 2020 overhandigde NGO Monitor zijn ‘bewijzen’ voor de ‘grootschalige oplichting van de EU’ aan het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF). Dat concludeerde begin dit jaar ‘dat er onvoldoende verdenking is om een onderzoek in te stellen’.
Bekend is dat Den Haag en Brussel begin mei 2021 een dossier met 74 pagina’s ‘geheim bewijsmateriaal’ van Israëls ministerie van Defensie hebben ontvangen, samengesteld door de binnenlandse veiligheidsdienst Shin Bet, en ook toen vergezeld van de eis alle banden met de ‘terroristen’ te verbreken. Toenmalig minister van Ontwikkelingssamenwerking Sigrid Kaag schreef de Tweede Kamer op 12 mei dat de Israëlische informatie over twee ‘door Nederland indirect gefinancierde organisaties door het Ministerie van Buitenlandse Zaken is getoetst en geen concreet bewijs biedt van banden met PFLP’.
Voorzover bekend heeft alleen Elsevier Weekblad destijds inzage in het dossier gehad, maar dat beperkte zich (op 28 mei) tot het herhalen van de Israëlische beschuldigingen – de belangrijke mededeling van Kaag schitterde door afwezigheid. Afgelopen week echter kregen de online media The Intercept en +972 Magazine, en vervolgens ook persbureau Associated Press (AP), het dossier in handen, samen met honderden pagina’s onderliggend materiaal. Zoals wij gisteren in een hieraan gewijd artikel schreven concludeerden zij dat ‘het dossier geen enkel bewijs bevat dat de zes organisaties fondsen naar de PFLP of naar gewelddadige activiteiten hebben doorgesluisd’.
Datzelfde geluid klonk door in Europese reacties op het op de terrorismelijst plaatsen van de zes organisaties. Onder meer de EU-buitenlandwoordvoerder, de EU-vertegenwoordiging in Palestina en het Zweedse consulaat in Jeruzalem schreven dat ‘eerdere beschuldigingen over het misbruik van EU-fondsen door bepaalde Palestijnse maatschappelijke organisaties nooit zijn onderbouwd’. Ook de VN-organisatie voor de Coördinatie van Humanitaire Zaken (UN OCHA) wees daarop.
De onontkoombare conclusie is dat de Israëlische regering haar Europese bondgenoten in mei heeft bestookt met botte propaganda, met als doel hun buitenlandbeleid te beïnvloeden en de zes Palestijnse organisaties uit te schakelen. Niet de Palestijnse organisaties misleidden de subsidiegevers, maar de Israëlische regering. De logische vraag aan onze ministers en de fracties in de Tweede Kamer luidt of zij dit gedrag toelaatbaar achten, en op welke wijze zij er paal en perk aan denken te stellen.
Niet uitgesloten is dat Israël in stilte aanvullend bewijsmateriaal aan Den Haag en Brussel – die de beschuldigingen ook ditmaal ‘serieus nemen’ en ‘onderzoeken’ – heeft verstrekt. Wij verzoeken de betrokken ministers daarover openheid van zaken te geven en al het in de loop der tijd ontvangen bewijsmateriaal openbaar te maken. Nederlanders en Nederlandse organisaties die contact met de Palestijnse organisaties onderhouden en nu in de vuurlinie dreigen te belanden hebben het recht de belastende informatie te kennen en zelf te kunnen beoordelen. Dat geldt ook voor de vele Nederlandse donateurs van de organisaties. Volledige transparantie is de enige manier om een eind te maken aan het jarenlange schimmenspel, waarin bona fide organisaties en personen worden besmet en geïntimideerd op basis van ‘geheim bewijs’ en armzalige propaganda van Israëlische ministeries, de Shin Bet en de Israël-lobby.
Den Haag zal ook een oordeel moeten vellen over Israëls antiterrorisme-wet van 2016, die de minister van Defensie op grond van geheim bewijs in staat stelt organisaties op te heffen en personen achter de tralies te doen verdwijnen. De wet is een draconisch instrument dat Israël onder het mom van terrorismebestrijding in principe onbegrensde mogelijkheden biedt om oppositie uit te schakelen. Het is wetgeving die wij associëren met totalitaire regimes. Hoe beoordelen de ministers en Kamerfracties de wet en de toepassing ervan door Israël?
Een fundamentele vraag in dat verband is of Israël gerechtigd is de wet buiten de eigen grenzen toe te passen. Deugt het wel dat het de wet ook van toepassing verklaart in bezet gebied, zelfs in Ramallah, het hart van het door de Palestijnse Autoriteit bestuurde gebied, waar de zes organisaties gevestigd zijn? Hetzelfde fenomeen doet zich voor in bezet Oost-Jeruzalem, waar Israël op grond van binnenlandse wetgeving Joodse kolonisten in staat stelt Palestijnse woningen over te nemen. Ook daarover is, nu het definitieve oordeel van het Israëlische Hooggerechtshof over de overname van Palestijnse woningen in Sheikh Jarrah aanstaande is, het oordeel van Den Haag noodzakelijk.
Afgelopen zondag werd het enige obstakel dat Israël in theorie nog van actie tegen de organisaties en hun medewerkers kon weerhouden weggenomen, toen de bevelhebber van het Israëlische leger de zes organisaties in een militaire verordening ‘illegaal’ verklaarde. Hij zei er op basis van ‘uitvoerige, gevarieerde en betrouwbare informatie’ van overtuigd te zijn dat ‘de organisaties armen zijn van de terroristische organisatie PFLP’. De verordening betekent dat Israël ieder moment actie tegen de organisaties kan ondernemen, en maakt een eind aan de door Israëlische overheidsbronnen verspreide lezing dat het Israël niet om daadwerkelijk optreden tegen de organisaties zou gaan, maar louter om het droogleggen van hun Europese financiële bronnen.
Op dat laatste strijdtoneel kon Israël inmiddels een eerste succes noteren. Afgelopen vrijdag maakte de Finse kerkelijke ontwikkelingsorganisatie Felm bekend de banden met een van de zes organisaties – Defence for Children International-Palestine (DCI-P) – per direct te hebben verbroken. Felm, dat DCI-P jaarlijks met dertigduizend euro subsidieerde, benadrukte dat het geen enkel bewijs had gezien dat DCI-P hulpgeld had misbruikt, en de besteding ervan altijd zelf had gecontroleerd, maar gedwongen was de banden te verbreken uit angst ‘dat dit gevolgen krijgt voor ons werk in dertig landen’. Concreet vreest Felm – motto: ‘Promoting human dignity and justice around the world’ – dat banken niet meer met de organisatie zullen willen werken vanwege haar ‘banden met terroristen’.
Die angst is helaas reëel, en de kans is groot dat ook andere donoren van de zes organisaties om die reden afhaken. Het onder druk zetten van banken is een beproefde methode van Israël en de Israël-lobby om organisaties met onwelgevallige standpunten en activiteiten te ondermijnen. Een kenmerkend dieptepunt in dat permanente offensief is een jarenlange internationale lastercampagne, die qua omvang en smerigheid ieder voorstellingsvermogen tartte, waarmee een Duitse bank werd gedwongen de rekening van een Joodse organisatie op te heffen. De organisatie had zich achter de Palestijnse BDS-oproep geschaard en moest derhalve, Joods of niet, worden kaltgestellt. De beschuldigingen tegen de organisatie klonken bekend: ‘banden met terroristen’ en – de tweede veelgebruikte verdachtmaking – ‘antisemitisme’. Het was voor het eerst sinds het naziregime dat een Duitse bank onder druk werd gezet om de rekening van een Joodse organisatie op te heffen.
Zoals wij eerder schreven zijn tal van Europese banken met succes onder druk gezet om de samenwerking met Joodse en niet-Joodse organisaties te beëindigen. De internationale financiële sector is een van de fronten waarop solidariteit met de Palestijnen en hun rechten wordt bestreden. Het internationale diplomatieke front is een ander. De beschuldigingen en bijbehorende ‘bewijzen’ zijn bijna per definitie dezelfde.
Het is onmogelijk de activiteiten van de zes Palestijnse organisaties los te zien van de activiteiten van Israël. De organisaties opereren niet in het luchtledige, noch in een vrije samenleving als de onze, maar in de context van de Israëlische overheersing. Die vormt goeddeels hun bestaansgrond, dicteert hun activiteiten en bepaalt de ruimte die zij daarvoor hebben – de beschuldigingen van terrorisme zijn daar een sprekend voorbeeld van.
Het is daarom van wezenlijk belang – en bovendien niet meer dan rechtvaardig – om Israël langs dezelfde meetlat te leggen. Beschouwen de ministers en Kamerfracties de al 54 jaar durende Israëlische overheersing als terrorisme? En zo ja, welke consequenties verbinden zij daaraan voor de relatie met Israël?
Iedere militaire overheersing is gebouwd op repressie. De Israëlische is daarop geen uitzondering. Definiëren we, in navolging van Van Dale, terrorisme als ‘het onder druk zetten van een bevolking of regering door middel van daden van terreur’, en terreur als ‘georganiseerd politiek geweld’, dan lijkt er geen twijfel mogelijk dat Israël zich schuldig maakt aan terrorisme. De Palestijnse bevolking in bezet gebied wordt op georganiseerde en uiterst gewelddadige wijze door Israël onderdrukt, volgens door Tel Aviv vastgesteld beleid.
Algemeen bekend, ook in Den Haag, is dat die onderdrukking gepaard gaat met misdaden die onder het Statuut van Rome – het oprichtingsverdrag van het Internationaal Strafhof – als oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid gelden. Voorbeelden zijn Israëls illegale kolonisering van Oost-Jeruzalem en de Westelijke Jordaanoever, het door Israël gehanteerde apartheidsregime, het aan Palestijnse verdachten onthouden van een eerlijk proces, het martelen van verdachten, het overbrengen van verdachten en gevangenen naar Israël, en het slopen van de woningen van verdachten en hun gezinnen, zelfs voordat zij zijn veroordeeld of er überhaupt een proces plaatsvindt.
Algemeen bekend is ook dat de bezetting gepaard gaat met de systematische schending van alle denkbare mensenrechten. De inperking van de bewegingsvrijheid van de Palestijnen door middel van checkpoints en wurgende vergunningenstelsels is een bekend voorbeeld, dat model staat voor de inperking van tal van andere fundamentele vrijheden. Duizenden Palestijnen zitten in Israël gevangen vanwege hun politieke opvattingen, honderden van hen in administratieve detentie, op grond van een geheime aanklacht en geheim bewijs, en zonder recht op een proces. De militaire invallen in woningen, vaak diep in de nacht, en het ‘alledaagse’ militaire geweld waarbij geregeld doden vallen, hebben een pendant in het toenemende geweld waarmee Israëlische kolonisten de Palestijnse bevolking terroriseren, vaak onder bescherming van en zelfs met medewerking van Israëlische bezettingstroepen.
Hoe diep de bezetting ingrijpt op basale mensenrechten blijkt uit de talloze Palestijnse dorpen en bedoeïenengemeenschappen die het anno 2021 nog zonder elektriciteit en stromend water moeten stellen. Op zulke luxe hebben zij volgens de bezetter geen recht. Leggen de bewoners zelf faciliteiten aan, dan verschijnt het Israëlische leger – naar eigen zeggen ‘het meest morele ter wereld’ – om de boel af te breken of in beslag te nemen. Schooltjes, kliniekjes, provisorische weggetjes die boeren naar hun velden aanleggen en zelfs Nederlandse en Europese humanitaire projecten ondergaan geregeld hetzelfde lot. Welbewust wordt zo op allerlei plekken getracht de Palestijnen het leven dermate onmogelijk te maken dat zij vertrekken.
Tegen deze achtergrond is het werk van de zes Palestijnse organisaties van levensbelang. Zij zijn voor de Palestijnse bevolking vaak het laatste of zelfs enige houvast om het hoofd te kunnen bieden aan de extreme omstandigheden. Daarbij kan het gaan om zulke uiteenlopende zaken als medische bijstand, zorg voor kinderen, steun aan vrouwen, juridische hulp, steun aan gedetineerden en verdachten, en projecten voor boeren die met verdrijving worden bedreigd. De organisaties zijn onmisbare knooppunten in het netwerk van de Palestijnse samenleving, en het voornaamste kanaal waarlangs de buitenwereld op de Israëlische onderdrukking wordt geattendeerd.
Aan die sleutelfunctie danken zij de jarenlange Israëlische ondermijningscampagne, die gepaard ging met militaire invallen in kantoren, inbeslagname van computers, administraties en andere bezittingen, en het oppakken en detineren van medewerkers, veelal op basis van flinterdun of geheim bewijs.
Zo werd afgelopen april Juana Ruiz Sánchez, een 63-jarige Spaanse die al 28 jaar voor de Palestijnse Health Work Committees (HWC) werkt, door twintig militairen van haar bed gelicht. Sindsdien wordt ze onder onacceptabele omstandigheden in Israël vastgehouden op beschuldiging van het werken voor een ‘illegale organisatie’ die ‘geld doorsluist naar de PFLP’. HWC werd al in januari 2020 op de Israëlische terrorismelijst gezet. Ruiz Sánchez ontkent de beschuldigingen en bewijs daarvoor ontbreekt, aldus haar advocaat. De Spaanse krant El País wijdde onlangs een ontluisterend artikel aan haar zaak (lees hier een geautomatiseerde vertaling).
In juli werden ook uitvoerend directrice Shatha Odeh, tevens voorzitster van het overkoepelende orgaan van Palestijnse ngo’s, en nog een aantal medewerkers van de organisatie door militairen opgepakt. Zij zitten vast op vergelijkbare beschuldigingen. Het is een voorbode van wat de medewerkers van de zes organisaties te wachten staat. Wat hen allen boven het hoofd hangt toont de zaak van Muhammad al-Halabi, een medewerker van de grote christelijke humanitaire organisatie World Vision die in 2016 werd opgepakt op beschuldiging van het naar Hamas doorsluizen van tientallen miljoenen euro’s hulpgeld – we schreven eerder over zijn zaak. Vijf jaar en circa 170 rechtszittingen later heeft Israël nog geen sprankje bewijs gepresenteerd en zit de zogenaamde ‘geïnfiltreerde Hamas-agent’ nog altijd in Israël vast.
Al-Halabi, Odeh en Ruiz Sánchez zijn geen uitzonderingen. Het brede veld van maatschappelijke Palestijnse organisaties kent maar weinig kopstukken die nooit een Israëlische cel van binnen hebben gezien. Het op de terrorismelijst plaatsen van de zes organisaties is onderdeel van dit veel bredere proces van onderdrukking en uitholling van de Palestijnse samenleving.
Wat vinden de ministers en de Kamerfracties: hebben we te maken met Israëlisch terrorisme? Of ‘slechts’ met 54 jaar bezetting, onderdrukking en systematische schending van de internationale rechtsorde, de mensenrechten en een hele reeks bindende resoluties van de Veiligheidsraad en alle andere relevante VN-organen? Ook in dat geval luidt onze vraag: welke consequenties verbinden zij daaraan voor de relatie met Israël?
Oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid behoren tot de ernstigste schendingen van de internationale rechtsorde. Op ‘derde landen’ rust onder internationaal recht de verplichting daartegen op te treden en de slachtoffers te beschermen. Die verplichting weegt in het politieke hart van de mondiale ‘Hoofdstad van Vrede en Recht’ dubbel zo zwaar. Onze politici hebben bovendien een persoonlijke eed afgelegd op de Grondwet, waarin bescherming van de internationale rechtsorde een expliciet uitgangspunt is.
De bescherming van de mensenrechten is een andere pijler onder de Nederlandse en Europese buitenlandpolitiek, zagen we hierboven al. ‘Mensenrechten staan op tal van plaatsen onder druk. Dat kunnen we niet laten gebeuren’, schrijft de EU. Die rechten zijn ‘universeel en ondeelbaar’, ze komen ieder mens toe, ongeacht verblijfplaats of omstandigheden. De EU ‘zal niet werkloos toekijken bij ernstige schendingen van de mensenrechten’.
Om schenders aan te pakken is een sanctiemechanisme ontwikkeld, ‘een machtig instrument om de mensenrechten te beschermen: het EU global human rights sanctions regime’. Daarmee kunnen statelijke en niet-statelijke schenders, zowel instellingen als individuen, op meerdere manieren worden aangepakt, bijvoorbeeld door bevriezing van tegoeden, reisbeperkingen en een verbod op het beschikbaar stellen van fondsen en andere economische middelen. De sancties worden onder meer ingezet als er sprake is van ‘misdaden tegen de menselijkheid’ of ‘marteling of andere wrede, inhumane of vernederende behandeling of bestraffing’.
Helaas staat deze ferme taal in schril contrast tot de realiteit in de Israël/Palestina-arena. Daarin zijn wel Nederlandse en Europese sancties van kracht tegen Palestijnse organisaties als PFLP en Hamas, maar worden de onvergelijkbaar veel grotere misdaden van Israël consequent onder het kleed geveegd en onbestraft gelaten.
Sterker, onlangs werd Israël toegelaten tot het prestigieuze Europese onderzoeksprogramma Horizon Europe 2021-2027, dat het land, naast belangrijke expertise, naar verwachting 360 miljoen euro meer oplevert dan het er zelf aan bijdraagt. Tegelijkertijd verlengde Nederland de op kennisuitwisseling gebaseerde samenwerking met Israëls ministerie van Defensie – hetzelfde ministerie dat Den Haag in mei op het propagandadossier trakteerde en direct verantwoordelijk is voor de campagne tegen de Palestijnse organisaties en de al 54 jaar durende onderdrukking van de Palestijnse bevolking in bezet gebied. Tegen minister Gantz loopt bij het Gerechtshof Den Haag al ruim drie jaar een door een Palestijnse Nederlander aangespannen rechtszaak wegens verantwoordelijkheid voor oorlogsmisdaden.
We schreven het eerder: de Nederlandse en Europese opstelling kan na 54 jaar bezetting niet anders worden getypeerd dan als medeplichtigheid aan Israëls misdaden. Het maakt de obsessieve aandacht voor de Palestijnse humanitaire en mensenrechtenorganisaties en hun ‘mogelijke banden met de PFLP’ niet alleen hypocriet, maar zelfs potsierlijk. Het onder het vergrootglas leggen van de organisaties die de olifant in de kamer in de weg zitten is cartoonwaardig.
Den Haag en Brussel hebben Israël de gelegenheid geboden steeds weer nieuwe grenzen te overschrijden, niet alleen in bezet gebied, ook op het internationale toneel. Nu is het punt bereikt dat voor zes prominente Palestijnse organisaties onmiddellijke opheffing dreigt, voor hun medewerkers de gevangenis lonkt en ook Nederlanders en Nederlandse organisaties in de gevarenzone belanden.
Onze laatste woorden aan de ministers en de Kamerfracties zijn geen vraag, maar een oproep, die hopelijk de noodzakelijke bijval en versterking krijgt: staak het beschermen en steunen van Israëlische misdaden, beoordeel alle partijen op respect voor het internationaal recht, VN-resoluties en het Nederlandse en Europese mensenrechtenbeleid, en biedt de Palestijnen de bescherming waarop zij recht hebben.