Palestijnen herdenken de ‘Naksa’, vijfenvijftig jaar bezetting – Israëlische parlement stemt tegen wet over aparte status kolonisten – Hamas wint studentenverkiezingen van Universiteit van Bir Zeit – en meer
Op 5 juni herdachten Palestijnen de ‘Naksa’ (letterlijk: de ‘tegenslag’), de dag waarop Israël in 1967 tijdens de Zesdaagse Oorlog de Westelijke Jordaanoever, Oost-Jeruzalem, Gaza en de Golanhoogten bezette. Bijna 400 duizend Palestijnen werden tot vluchteling gemaakt. Velen voor de tweede keer, nadat zij in 1948 al van hun land verdreven waren.
Inmiddels duurt de Israëlische bezetting van de Palestijnse gebieden al 55 jaar. Nog altijd gaat die gepaard met een grote mate van rechteloosheid van de Palestijnse bevolking, de verdrijving van Palestijnen ten gunste van Israëli’s, en dagelijks geweld van Israëlische troepen en kolonisten. Een groot aantal Palestijnse, Israëlische en internationale organisaties is daarom van mening dat er inmiddels geen sprake meer is van een ‘bezetting’, maar van feitelijke annexatie en een genadeloos regime van apartheid.
Dat regime blijft in rap tempo Palestijnse slachtoffers maken. Zo ook in de laatste week van het 55ste jaar van de bezetting: in minder dan 24 uur schoten Israëlische troepen vier Palestijnen dood. Eén van hen was de 31-jarige Ghufran Warasneh, een journaliste uit Hebron. Zij werd op de derde dag van haar nieuwe baan als verslaggever voor het plaatselijke persbureau Dream bij een Israëlisch checkpoint doodgeschoten. Volgens het Israëlische leger had Warasneh een mes bij zich. Een vriendin die bij haar was, en zelf ook gewond raakte, ontkent dat.
De dood van Warasneh vertoont grote gelijkenissen met die van Shireen Abu Akleh, die op 11 mei door Israëlische troepen in Jenin werd vermoord. Net als bij de begrafenis van de prominente Palestijns-Amerikaanse journaliste werden de kistdragers en de familie van Warasneh door Israëlische militairen aangevallen. Met wapenstokken en traangas gingen zij de begrafenisstoet te lijf, toen die langs het checkpoint kwam waar Warasneh was gedood.
Kort daarop doodden Israëlische militairen de 25-jarige Bilal Kabaha in Jenin, de 29-jarige Ayman Muhaisen in Bethlehem en de 16-jarige Odeh Sadaqa in Ramallah. Volgens ooggetuigen en familieleden vormde geen van hen een bedreiging voor de Israëlische troepen. Volgens cijfers van het VN-Agentschap voor de Coördinatie van Humanitaire Zaken in de bezette Gebieden (UN OCHA) zijn er dit jaar al minstens 52 Palestijnen om het leven gekomen als gevolg van Israëlisch geweld.
De Knesset, het Israëlische parlement, heeft tegen de verlenging gestemd van een wet die garandeert dat het Israëlisch recht (en dus niet het militair recht) op Israëlische kolonisten in de bezette Palestijnse gebieden van toepassing is. De ‘noodwet’ werd voor het eerst aangenomen na de bezetting van de Palestijnse gebieden in 1967, en houdt sindsdien het bestaan in stand van twee afzonderlijke rechtssystemen. Terwijl de Palestijnen onder een militair rechtssysteem leven, genieten de kolonisten van de voorrechten die hen worden toegekend als Israëlische staatsburgers. Palestijnse en Israëlische activisten zien de noodwet dan ook als de basis voor het Israëlische apartheidsregime op de bezette Westoever.
De Israëlische regering kan de noodwet vóór 1 juli nog een tweede keer in stemming brengen. Als het parlement dan opnieuw tegenstemt, zullen Israëli’s die misdaden begaan op de Westelijke Jordaanoever door Israëlische militaire rechtbanken worden berecht. Het leger, en niet langer de Israëlische politie, zal dergelijke zaken bovendien moeten onderzoeken. Daarnaast zullen Israëli’s die op de Westoever wonen waarschijnlijk niet langer het recht hebben op een overheidsverzekering, op lidmaatschap van de Israëlische Orde van Advocaten, en een groot aantal andere privileges die onder de Israëlische wet beschermd zijn. Het niet verlengen van de noodwet zal mogelijk ook gevolgen hebben voor de toegang tot Israël, militaire dienstplicht, belastingen, het bevolkingsregister, adoptie van kinderen en andere zaken.
Hoewel een grote meerderheid van het Israëlische parlement achter de nederzettingen en kolonisten staat, gebruiken zowel de coalitie als de oppositie de kwestie om elkaar schade toe te brengen. Premier Naftali Bennett beschuldigt de oppositie onder leiding van oud-premier Benjamin Netanyahu ervan dat het voor eigen politiek gewin tegen de verlenging van de wet heeft gestemd, en zo de positie van de kolonisten in gevaar brengt. Leden van de oppositie op hun beurt verwijten de regering dat zij niet in staat is om zorg te dragen voor Israëlische burgers op de Westoever.
De Knesset heeft een eerste versie van een controversieel wetsvoorstel aangenomen dat ‘het uithangen van de vlaggen van een vijandige staat of de Palestijnse Autoriteit’ bij door de staat gefinancierde instellingen verbiedt. In totaal stemden 63 parlementariërs voor, onder wie premier Naftali Bennett, en 16 tegen. Het wetsvoorstel moet nog door drie extra stemrondes komen om definitief aangenomen te worden.
Het wetsvoorstel is onderdeel van een Israëlisch offensief om Palestijnse vlaggen uit het straatbeeld te verwijderen, en volgt op een beladen debat over het uithangen van Palestijnse vlaggen op Israëlische universiteiten. In de afgelopen weken beschreven wij meermaals hoe Israëlische militairen en kolonisten vlaggen neerhaalden en in beslag namen op verschillende plekken op de Westoever en bij de begrafenis van Shireen Abu Akleh.
In The Jerusalem Post schrijft de Palestijns-Israëlische arts Yasmeen Abu Fraiha dat de strijd tegen de vlaggen een uitwas is van het Israëlische beleid om elk spoor van de Palestijnse identiteit te wissen. Dat begon met de Nakba, de verdrijving van circa 750 duizend Palestijnen tijdens de oprichting van de staat Israël. Nog altijd worden de trauma’s van de Nakba ontkend, en wordt het idee verspreid dat er voor 1948 geen Palestijnen in Israël woonden. De Palestijnse vlag is in die context niet het echte probleem voor Israël, maar een symbool dat staat voor ‘een verhaal, een geschiedenis, een identiteit en een aspiratie’ waarvoor in Israël geen ruimte is. Maar, zo schrijft Abu Fraiha: ‘Vlaggen kunnen van muren gehaald worden, maar niet uit de hoofden en harten van mensen.’
Bij de studentenraadverkiezingen aan de Universiteit van Bir Zeit is een aan Hamas gelieerde partij als grootste uit de stembus gekomen. Meer dan vijfduizend studenten stemden op Al-Kutla al-Wafa al-Islamiyya (‘het Islamitische Blok’), ruimschoots meer dan de 3.379 stemmen die de aan de Fatah-partij gelieerde studentengroep ontving. Het Islamitische Blok heeft daarmee een ongekende marge van tien zetels (uit een totaal van 51) op zijn concurrent. Bij de vorige verkiezingen in 2019 (in 2020 en 2021 werden de verkiezingen vanwege de COVID-19-pandemie uitgesteld) eindigden de twee partijen nog op gelijke hoogte.
De jaarlijkse verkiezingen in Bir Zeit worden algemeen beschouwd als een weerspiegeling van de bredere politieke verhoudingen onder de Palestijnse bevolking op de bezette Westelijke Jordaanoever. De overwinning van het Islamitische Blok lijkt dan ook een weerspiegeling te zijn van de groeiende ontevredenheid over de Palestijnse Autoriteit (PA) de Fatah-partij en president Mahmoud Abbas.
‘We betalen de prijs voor de acties van de Palestijnse Autoriteit,’ verklaart Rafat Al-Sweiti, een lid van de aan Fatah gelieerde partij, in een interview met +972Magazine. Hij verwijst daarbij naar verschillende bronnen van publieke ontevredenheid, waaronder ‘de staking van leraren en artsen tegen de PA-regering [over verminderde salarissen en budgetten], de moord op activist Nizar Banat, de detentie van Hamas-activisten en het verbod van de PA op Hamas-vlaggen.’ De gesprekken die +972Magazine voerde met studenten die op het Islamitische Blok hadden gestemd lijken dit beeld te bevestigen. Ook zien zij Hamas als de enige Palestijnse partij die zich nog politiek en militair verzet tegen de Israëlische bezetting.
Protecting Holy Land Christians, een campagne die is opgezet door de Patriarch van Jeruzalem, heeft op 6 juni opnieuw gewaarschuwd voor de bedreiging die extreemrechtse Israëlische kolonisten vormen voor de christelijke gemeenschap in de stad. Aanleiding was ditmaal een inbraak van kolonisten in de Griekse Tuin, een stuk land in eigendom van het Grieks-orthodoxe patriarchaat op de berg Zion. De kolonisten voerden vernielingen uit en bedreigden de kerkwachter toen die hen wilde confronteren. Zij zeiden hem dat ze ‘zijn ogen zouden verbranden’ en dat ze hem zouden opzoeken en vermoorden.
De Patriarch en de andere kerkelijke leiders in de stad waarschuwden in december vorig jaar ook al voor dergelijke aanvallen op ‘de christelijke aanwezigheid in het Heilige Land’. In een gezamenlijke verklaring schreven zij dat ‘radicale randgroepen’ op systematische wijze proberen de christelijke gemeenschap uit Jeruzalem en andere delen van het Heilige Land te verdrijven, daarbij gebruik makend van geweld, vandalisme en intimidatie.
Israëlische militairen hebben op 5 juni een driejarig Palestijns jongetje en zijn familie een uur lang bij een checkpoint vastgehouden omdat hij een T-shirt droeg met een afbeelding van een geweer. Zij weigerden de familie door te laten, totdat de grootvader van het jongetje besloot het T-shirt bij hem uit te trekken. Op sociale media wordt gewezen op de absurditeit van het incident. Zo wijst Sarit Michaeli, een medewerker van de prominente Israëlische mensenrechtenorganisatie B’Tselem, op het feit dat het op het T-shirt afgebeelde wapen in de dagen ervoor door Israëlische militairen werd gebruikt om straffeloos vier Palestijnen te doden. Aan de andere kant is voor een Palestijnse familie een afbeelding genoeg om hun vrijheid van beweging in te perken.
Israëlische ‘checkpoints’ op de Westelijke Jordaanoever zijn een dagelijkse realiteit voor de onder bezetting levende Palestijnen. Ze vormen een tastbaar voorbeeld van het Israëlische regime van apartheid, stelt onder andere voormalig VN-rapporteur Michael Lynk.