In 1948 werden de bezittingen van verdreven of gevluchte Palestijnen gestolen om hun terugkeer te verhinderen. Israëlisch onderzoek brengt de schokkende omvang in beeld. Historicus Adam Raz hoopt het taboe rond het onderwerp te doorbreken.
Als een ‘zwerm sprinkhanen’ stortten de joodse inwoners van de Israëlische staat-in-wording zich in 1948 op de bezittingen van de verdreven of gevluchte Palestijnen. Tienduizenden huizen, winkels, warenhuizen, werkplaatsen, fabrieken, boerderijen, moskeeën en kerken werden leeggeroofd. Dat is de verbijsterende uitkomst van onderzoek van de Israëlische historicus Adam Raz.
Raz stelde zich ten doel om alle bestaande informatie bijeen te brengen over de plundering van Palestijnse bezittingen tijdens de Israëlische ‘Onafhankelijkheidsoorlog’ (1947-1949), die onder Palestijnen bekendstaat als de Nakba of ‘Catastrofe’. Tijdens de Nakba werden ten minste 750 duizend Palestijnen verdreven of tot vluchten gedwongen, hun eigendommen in paniek achterlatend.
Raz deed onderzoek in dertig archieven, bekeek krantenberichten uit de betreffende periode, en verzamelde publicaties over het onderwerp. Het resultaat is te lezen in het recent verschenen boek Looting of Arab Property in the War of Independence (vooralsnog alleen in het Hebreeuws), waaraan dagblad Haaretz op 3 oktober een uitgebreide publicatie wijdde.
De plunderingen vonden plaats in het hele land, en alle lagen van de joodse bevolking namen eraan deel – jong en oud, burgers en soldaten, leiders en ondergeschikten. In verslagen duiken termen als ‘anarchie’ en ‘pogrom’ op. Volgens Raz werden de bezittingen van 600 duizend Palestijnen gestolen.
Een aanjagende rol was weggelegd voor de joodse milities Haganah, Irgun en Palmach. Met vrachtwagens en boten werden Palestijnse inboedels afgevoerd. Joodse strijders liepen door de straten gehuld in gestolen tapijten, aldus Raz. Anderen schoren zich met buitgemaakte champagne. Weer anderen kwamen in een tijd van schaarste kilo’s aan dankzij de gestolen levensmiddelen, waaronder kaviaar.
Wat resteerde waren ‘spooksteden’, zoals blijkt uit het verslag van een Haganah-strijder uit Tiberias:
I patrolled the streets and saw a city which until not long beforehand had been more or less normal. Whereas now it was a ghost town, plundered, its shops broken into and its homes empty of occupants …
Datzelfde beeld bestaat van de plunderingen in andere steden. Een getuige van de plundering van Jaffa omschreef die als volgt:
All along the way there is no house, no store, no workshop from which everything was not taken… Things of value and of no value – everything, literally!
Uit de door Haaretz genoemde gestolen goederen blijkt de schaal van de plunderwoede: machines uit fabrieken, oogsten en vee, motoren en (vracht)auto’s, en alle vormen van huisraad – meubels, bedden, piano’s, radio’s, koelkasten, naaimachines, platenspelers, tapijten, klokken, gordijnen, serviezen, linnengoed, kleding, juwelen, goud en zilver, antiek, contant geld, boeken en levensmiddelen. Een Palmach-strijder beschrijft zijn buit als volgt:
I brought a few fine things from Safed. For Sara and me I found exquisitely embroidered Arab dresses, and they might be able to alter them for us here. Spoons and kerchiefs, bracelets and beads, a Damascene table and a set of gorgeous coffee demitasses made of silver, and above all, yesterday Sara brought a huge Persian carpet, totally new and beautiful, beauty like I never saw before. A living room like that can compete with that of all the rich folk of Tel Aviv.
Raz stelt dat de plundering verschilt van de ‘gangbare’ plundering in oorlogssituaties, waarin militairen zich ver van huis te buiten gaan aan diefstal. Dit waren veelal burgers die hun buren beroofden. De joden uit Haifa die de bezittingen van bijna 70 duizend Palestijnen roofden, kenden de bewoners van wie de huizen werden geplunderd. Dat gold voor alle gemengde steden en voor de Palestijnse dorpen rond de joodse kolonies (kibbutzim en moshavim).
Tegen de plunderingen bestond wel degelijk weerzin. Raz haalt verklaringen aan van politieke en militaire leiders, burgers en soldaten. Onder hen ook David Ben-Gurion, die klaagde dat zelfs de pioniers onder de kolonisten, de ouders van Palmach-strijders, zich aan plundering te buiten waren gegaan. ‘De meeste joden zijn dieven’, voegde hij daaraan toe.
In veel van de verslagen wordt de massale plundering gezien als het morele failliet van de nieuwe staat en de teloorgang van joodse waarden. Netiva Ben-Yehuda, als Palmach-strijder betrokken bij de gevechten in Tiberias, beschreef de plunderingen als volgt:
Such pictures were known to us. It was the way things had always been done to us, in the Holocaust, throughout the world war, and all the pogroms. […] And here – here, we were doing these awful things to others. We loaded everything onto the van – with a terrible trembling of the hands. And that wasn’t because of the weight. Even now my hands are shaking, just from writing about it.
Een getuige van de plunderingen in Lod (Lydda) omschreef zijn gevoelens als volgt:
The sight of the empty city and the taking of all the possessions of its inhabitants, and the questions all this aroused in me, haunted me for years.
Ondanks de voor iedereen zichtbare gebeurtenissen greep niemand in, ook Ben-Gurion niet. De plunderingen hielden, met name in Jeruzalem, maanden aan, tot er letterlijk niets meer te stelen viel. Dat had een politieke reden, stelt Raz: het diende de zogenoemde etnische zuivering van Palestina:
The plundering was a means to realize the policy of emptying the country of its Arab residents.
Met het tolereren van de plunderingen beoogde het joodse leiderschap hetzelfde als met de vernietiging van meer dan vierhonderd dorpen waarvan de bevolking was gevlucht: de permanente verdrijving van de Palestijnen. De plunderaars werden als vanzelf onderdeel van de politiek om terugkeer van de Palestijnse vluchtelingen te voorkomen: wie het huis van zijn buurman leegrooft, ziet die niet graag terugkomen.
Kritische joodse leiders waarschuwden dat hiermee de bodem werd gelegd onder een corrupte samenleving, gebaseerd op de segregatie van joden en de oorspronkelijke bewoners. Onder hen leefde het besef dat dit Ben-Gurions agenda diende, zegt Raz:
They thought that the fact that Ben-Gurion had permitted the looting was intended to create a particular political and social reality, and was a tool in Ben-Gurion’s hands to achieve his purposes.
Raz beperkte zijn onderzoek tot de roof van roerende goederen (‘movables’). Inventarisatie van de inbeslagname en roof van Palestijnse gebouwen en land laat hij aan andere historici over.
Zijn nadrukkelijke wens is dat door zijn onderzoek de stilte rond het onderwerp wordt doorbroken. Op het thema rust een zwaar taboe, dat voorkomt dat de Israëli’s de pijnlijke feiten onder ogen zien en ermee in het reine komen. Raz spreekt van een ‘conspiracy of silence’, een ‘zwijgcomplot’:
The looting of Arab property and the conspiracy of silence around it constitute to this day actions with which the Jewish public, and the Zionist public, of which I am a part, must come to terms.
Die ‘conspiracy of silence’ betekent dat welbewust wordt weggekeken van de informatie die, ook al voor het verschijnen van Raz’ onderzoek, wel degelijk voorhanden was. Over de plunderingen is onder meer gepubliceerd door de Israëlische historicus Tom Segev in zijn boek 1949, The First Israelis. Ook andere ‘Nieuwe Historici’ als Ilan Pappé beschreven de gebeurtenissen en de rol van de first Israelis in wat in feite de onttakeling van de Palestijnse samenleving was.
Daarnaast bestaan er legio Palestijnse bronnen (boeken, documentaires) waarin de gebeurtenissen rond 1948 in groot detail zijn vastgelegd. Daaronder de website Palestine Remembered, waarop niet alleen het historische landbezit in de Palestijnse steden en omringende dorpen in kaart is gebracht, maar ook een indrukwekkende oral history is opgebouwd. Op de site zijn 621 getuigenissen te beluisteren, voornamelijk in het Arabisch, samen goed voor een kleine drieduizend uur aan relevante informatie. Ook de Israëlische organisatie Zochrot biedt gedegen informatie, waaronder zo’n negentig getuigenissen.
Al deze stemmen zijn in Israël tot dusver goeddeels genegeerd. Raz’ onderzoek bevestigt hun belang en feitelijke gelijk. 72 Jaar na de Nakba zijn zij niet langer te negeren.