In zijn onlangs gepubliceerde ‘Monitor antisemitische incidenten 2019’ gebruikt en propageert het CIDI de omstreden IHRA-definitie van antisemitisme. Organisaties als NGO Monitor en het CIDI zelf maken dankbaar gebruik van die definitie om critici van Israël te beschadigen en monddood te maken.
Met de trefwoorden ‘recordaantal’ en ‘explosieve toename’ heeft het CIDI op 17 februari 2020 zijn jaarlijkse ‘Monitor antisemitische incidenten’ over 2019 gepubliceerd. In ruim dertig jaar ‘werd nog nooit zo’n hoog aantal geregistreerd’, meldde het CIDI. Veel media, waaronder de NOS, namen dat klakkeloos over.
De bewering ‘nooit zo’n hoog aantal’ werd al gauw in twijfel getrokken. Tussen 2002 en 2006 had het CIDI immers zelf hogere aantallen incidenten gemeld. Op de betrouwbaarheid en zeggingskracht van de cijfers van het CIDI komen we in een volgend artikel terug.
Gerald Steinberg, voorman van de opruiende Israëlische organisatie NGO Monitor, greep de CIDI-monitor intussen aan om The Rights Forum en andere ‘NGO’s die doen alsof ze mensenrechten steunen’ van antisemitisme te betichten. NGO Monitor is een drijvende kracht achter wat ook wel de ‘weaponization’ van antisemitisme wordt genoemd: politiek gemotiveerde beschuldigingen van antisemitisme om critici van Israël te beschadigen. Daarover straks meer.
De CIDI-monitor bevat een recht-toe-recht-aan omschrijving van het begrip antisemitisme: ‘Antisemitisme is de haat, angst of afkeer van Joden.’ Vervolgens hanteert het CIDI echter een andere definitie in de monitor: de controversiële ‘werkdefinitie’ van de International Holocaust Remembrance Alliance (IHRA), die zich uitstrekt tot kritiek op Israël.
Op onze website is veelvuldig stilgestaan bij de schadelijke dimensie van de IHRA-definitie en het misbruik dat ervan wordt gemaakt om personen en organisaties die kritiek hebben op Israël of opkomen voor Palestijnse rechten verdacht te maken en de mond te snoeren. Zo schreven we eerder: ‘De door de Israël-lobby gepushte definitie heeft minder te maken met de bescherming van joden dan met de verdediging van Israëls politiek van bezetting, kolonisering en overheersing.’
Het CIDI gebruikt de IHRA-definitie in zijn monitor als norm en toetssteen: ‘Om consistent te bepalen of een incident antisemitisch is of niet, hanteert CIDI de werkdefinitie van antisemitisme zoals opgesteld door de International Holocaust Remembrance Alliance (IHRA).’ De organisatie voegt hieraan toe dat ‘de werkdefinitie slechts als hulpmiddel [dient], niet als blauwdruk om incidenten te kunnen “bestempelen”. Daarom is expliciet vermeld dat de context van uitingen moet worden meegewogen in hun beoordeling.’
Het CIDI zegt te waken voor het tot antisemitisme bestempelen van Israël-kritiek: ‘Het voornaamste criterium om te onderscheiden of iets antisemitisch is, [is] de vraag of er daadwerkelijk iets beledigend wordt gezegd of geschreven ten aanzien van Joden als bevolkingsgroep. Kritiek op Israël valt daar niet onder’, aldus het CIDI.
In de bijlage ‘Uitgangspunten meldingsregistratie’ van de monitor valt voorts te lezen dat ‘uitlatingen die anti-Israël zijn, hoe virulent ook, niet [zijn] opgenomen […] De grens wordt overschreden wanneer een directe verwijzing wordt gedaan naar het nazisme’ of ‘wanneer het gehele Joodse volk verantwoordelijk wordt gehouden voor wat andere Joden [doen] of voor wat Israël doet’.
Het CIDI schrijft verder: ‘De scheidslijn tussen anti-Israël en antisemitisme [wordt ook] al snel overschreden’ wanneer ‘om boycots en sancties [wordt] gevraagd die alleen tegen Israël gericht zijn, terwijl hij of zij dat nog nooit heeft gedaan bij andere ernstige zaken in deze wereld’. Dan is volgens het CIDI sprake van een ‘dubbele standaard’ – hetgeen onder de IHRA-definitie een van de ‘hedendaagse voorbeelden van antisemitisme’ is.
Van een dubbele standaard is volgens het CIDI ook sprake wanneer het zionisme wordt verworpen ‘als vorm van nationalisme, zonder een gelijksoortige positie in te nemen over andere vormen van nationalisme’. Antizionisme als zodanig, in de monitor omschreven als ‘de politieke overtuiging dat er geen Joodse staat zou mogen bestaan’, beschouwt het CIDI niet als uiting van antisemitisme.
Dat deze nuanceringen gezien de dagelijkse CIDI-praktijk niet geloofwaardig zijn, laat een tweet van CIDI-directeur Hanna Luden zien. De tweet dateert ironisch genoeg van 17 februari – de dag waarop het CIDI zijn antisemitisme-monitor lanceerde.
In de tweet associeert Luden uitlatingen van pro-Palestijnse activisten, onder wie joodse, op basis van de IHRA-definitie met antisemitisme. Die uitlatingen worden echter door de vrijheid van meningsuiting beschermd en moeten juist worden gezien als protest tegen de Israëlische poging om het antizionisme, de geweldloze en antiracistische BDS-campagne en feiten over de achtergrond van het Israëlisch-Palestijnse conflict als antisemitisme weg te zetten.
De tweet van Luden staat niet op zichzelf. In februari 2019 betichtte de organisatie PKN-predikant Chris Kors van antisemitisme op basis van de IHRA-definitie, omdat Kors een ‘parallel tussen WOII en de situatie in de Palestijnse gebieden’ zou hebben getrokken – een ander ‘hedendaags voorbeeld van antisemitisme’ volgens de IHRA-definitie.
In werkelijkheid had predikant Kors in een interview met De Gelderlander, naar aanleiding van een bezoek van de Palestijnse christelijke boer Daoud Nasser van Tent of Nations, enkel benadrukt dat ‘de kerk niet mag zwijgen, maar moet getuigen’. Hij deed dat met verwijzing naar dominee Borgers, die ‘zich tijdens de Tweede Wereldoorlog duidelijk [heeft] uitgesproken over de misstanden in die tijd’. Antisemitisme, concludeerde het CIDI op basis van de IHRA-definitie.
Op 20 mei 2019 beschuldigde CIJO, de jongerenorganisatie van het CIDI, journaliste Adri Nieuwhof, die meerdere artikelen publiceerde op de site van The Rights Forum, ervan ‘op Twitter de Joodse staat regelmatig te vergelijken met nazi-Duitsland, door bijvoorbeeld te spreken over Israeli Nazis’. De CIDI-jongeren vervolgden: ‘Deze vergelijking is niet alleen zeer kwetsend en onjuist, maar tevens antisemitisch volgens de IHRA-definitie.’
Zoals wij destijds schreven was de beschuldiging uit de lucht gegrepen en louter bedoeld om Nieuwhof zwart te maken. In de tweet waarnaar de CIDI-jongeren ter onderbouwing van hun beschuldiging verwezen citeerde Nieuwhof uit interviews die zij hield met wijlen Hajo Meyer, een overlevende van Auschwitz. Het was Meyer die de gewraakte uitspraak had gedaan, niet Nieuwhof.
Op 18 juli 2019 beschuldigde het CIDI het Amerikaanse Congreslid Ilhan Omar van het maken van een soortgelijke vergelijking die ‘volgens de IHRA-definitie antisemitisch is’. Samen met twee andere Democraten diende Omar twee dagen eerder in het Huis van Afgevaardigden een motie in, waarin zij onder verwijzing naar de grondwet vaststelde dat ‘alle Amerikanen het recht hebben deel te nemen aan boycots ten dienste van burger- en mensenrechten, in binnen- en buitenland’. In een overzichtje van historische boycots waaraan Amerikanen deelnamen noemde zij onder andere de boycot van het Duitse naziregime in de periode 1933-1941.
Hoewel in de motie het woord ‘Israël’ niet voorkwam, concludeerde het CIDI dat ‘deze motie slechts tegen één land bedoeld was: Israël’. En hoewel de verwijzing naar de boycot van nazi-Duitsland volgens het CIDI ‘dusdanig impliciet wordt verwoord dat de indieners altijd een uitweg kunnen vinden’, was er duidelijk sprake van het ‘vergelijken van Israël met nazi’s’, en die vergelijking ‘is volgens de IHRA-definitie antisemitisch’.
De grootste misbruiker van de IHRA-definitie is het eerder genoemde NGO Monitor. Over deze opruiende organisatie publiceerde de Israëlische Policy Working Group in september 2018 het onthullende rapport NGO Monitor: Shrinking space – Defaming human rights organizations that criticize the Israeli occupation.
In antwoord op Kamervragen bevestigde minister van Buitenlandse Zaken Stef Blok afgelopen maand nog eens dat NGO Monitor zich ‘uitsluitend op organisaties en donoren [richt] die zich kritisch uiten over het Israëlisch beleid in de door Israël bezette gebieden’.
Met verwijzing naar het hiervoor genoemde rapport van de Policy Working Group hekelde Blok ‘dat veel beschuldigingen van NGO Monitor gebaseerd zijn op selectief citeren, halve feiten en insinuaties maar niet noodzakelijkerwijs op harde bewijzen, ook al zijn niet alle beschuldigingen irrelevant of onwaar. Deze beschuldigingen hebben bijgedragen aan een klimaat waarin mensenrechtenorganisaties onder toenemende druk zijn komen te staan’.
Een inventarisatie van de wijze waarop NGO Monitor de IHRA-definitie in de afgelopen twee jaar gericht heeft ingezet om critici van Israël te beschadigen, levert een onthutsend beeld op. Een kenmerkend voorbeeld: NGO Monitor beschuldigt de BDS-beweging van antisemitisme wegens het ‘toepassen van een dubbele standaard’. Met dat verwijt valt het ook de gerenommeerde mensenrechtenorganisatie Human Rights Watch (HRW) aan, die zich volgens NGO Monitor ‘onder de dekmantel van de mensenrechten’ met BDS-activiteiten bezighoudt. NGO Monitor-voorman Gerald Steinberg framet het als volgt:
Wat deze activiteit, onder de dekmantel van de mensenrechten, tot schaamteloos antisemitisme maakt, is het unieke karakter van de BDS- en demoniseringscampagnes, waarin onder andere Shakir, Roth en HRW een uitzondering maken voor de joodse staat. De consensus werkdefinitie, geformuleerd door de International Holocaust Remembrance Alliance (IHRA), omvat acties die een uitzondering maken voor Israël.
De lijst van beschuldigden is lang. Nog enkele voorbeelden:
NGO Monitor zet de IHRA-definitie ook in om de Europese financiering van kritische NGO’s te ondermijnen:
Het CIDI is vanzelfsprekend niet verantwoordelijk voor uitlatingen van NGO Monitor. Het mag wél aangesproken worden op het propageren en normaliseren van een definitie van antisemitisme die onmiskenbaar en steeds vaker als wapen tegen critici van Israëls beleid wordt ingezet – ook door de organisatie zelf.
In zijn ‘Monitor antisemitische incidenten 2019’ wil het CIDI doen voorkomen dat het consequent onderscheid maakt tussen antisemitisme enerzijds en kritiek op Israël anderzijds. Bovengenoemde voorbeelden tonen aan dat daarvan geen sprake is, en alleen al door de IHRA-definitie te propageren als dé norm voor het vaststellen van antisemitisme werkt het CIDI vervaging van het onderscheid structureel in de hand.
In zijn monitor etaleert het CIDI zich als ‘hét meldpunt voor antisemitische incidenten in Nederland’. Het is tegelijkertijd dé lobbyorganisatie voor onvoorwaardelijke Nederlandse steun aan de Israëlische regering en haar gewelddadige en onrechtmatige Palestina-politiek. De combinatie van deze twee kerntaken is ongelukkig en ongeloofwaardig, en krijgt kwalijke trekken als joodse belangen dienen als dekmantel van ‘pro-Israël’-activisme.