Het CIDI ontving sinds 2005 bijna 1,8 miljoen euro uit de Maror-gelden. Die zijn bestemd voor collectieve doelen binnen de Nederlandse joodse gemeenschap. Maar veel van de gesubsidieerde activiteiten hebben daar niets mee te maken.
Zeventigduizend euro voor de eigen website. Een half miljoen voor reizen voor journalisten, politici en beleidsmakers naar Israël. Tienduizend euro voor een bijeenkomst over Israëlische verkiezingen.
Het zijn zomaar wat bedragen die het Centrum Informatie en Documentatie Israël (CIDI) sinds 2005 ontving uit de joodse Maror-gelden. Bij elk ervan dringt zich de vraag op welke belangen van de Nederlandse joodse gemeenschap met de gesponsorde activiteiten zijn gediend. Want daar zijn die gelden voor bestemd.
De Maror-gelden zijn gerestitueerde joodse tegoeden – restitutie voor tijdens de Tweede Wereldoorlog geroofde joodse bezittingen en ‘slapend’ joods bezit, zoals bankrekeningen en verzekeringspolissen. Het leeuwendeel van het totaalbedrag van 346,7 miljoen euro is bestemd voor individuele uitkeringen, de rest voor collectieve voorzieningen. De stichting die de collectieve gelden beheert omschrijft haar missie als volgt:
Stichting Collectieve Maror-gelden Nederland (Maror) beheert de Maror-gelden van private partijen (banken, beurs, verzekeraars) die bestemd zijn voor collectieve doelen binnen de Joodse gemeenschap in Nederland en verstrekt daaruit subsidies.
De toegekende subsidies worden jaarlijks gepubliceerd in besluitenlijsten. Uit die overzichten kan worden opgemaakt welke activiteiten ermee zijn gefinancierd, en of ze inderdaad ten goede zijn gekomen aan collectieve doelen binnen de Nederlandse joodse gemeenschap.
Analyse van de besluitenlijsten wijst uit dat het CIDI tussen 2005 en 2019 bijna 1,8 miljoen euro uit de Maror-gelden ontving. Opgave over 2011 ontbreekt, waardoor het bedrag mogelijk hoger uitvalt.
Een deel van de gesubsidieerde activiteiten heeft een duidelijke link met de belangen van de Nederlandse joodse gemeenschap. Dat geldt bijvoorbeeld voor de Yad Vashem-reizen, die worden georganiseerd voor docenten die lesgeven over de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust. In de afgelopen zes jaar droeg de Maror-stichting er een kleine 220 duizend euro aan bij.
Maar bij veel andere gesubsidieerde CIDI-activiteiten is die link ver te zoeken. Dat geldt bijvoorbeeld voor reizen naar Israël voor ‘(beginnende) journalisten’, ‘informatieverstrekkers’, ‘high-potential politici’ en ‘beleidsmakers’, bedoeld om inzicht te krijgen in het Israëlisch-Palestijns conflict. Uit de besluitenlijsten blijkt dat de Maror-stichting die reizen met ruim een half miljoen euro subsidieerde.
Ook werden substantiële bedragen betaald voor andere Israël-gerelateerde activiteiten. Daaronder ‘Position papers inzake Israël’, symposia (‘Israël 60 jaar, droom en realiteit’, ‘Een veilig Israël’, ‘Israël, terrorisme en internationaal recht’ en ‘Internationaal recht en het Midden-Oosten’) en een ‘Israëlische verkiezingsbijeenkomst 2019’, samen goed voor circa 220 duizend euro.
Daarnaast leverde de Maror-stichting forse bijdragen aan de organisatiekosten van het CIDI (vernieuwing van de CIDI-website, bijna 70 duizend euro) en aan jubileum en zelfonderzoek (‘Opiniepeiling, lezing en debat t.g.v. 40 jaar CIDI’, 56 duizend euro).
Uit de besluitenlijsten blijkt dat ook de jongerenafdeling van het CIDI (CiJO) Maror-subsidies ontving, in totaal ruim 160 duizend euro. Daarvan werd bijna tweederde besteed aan reizen naar Israël (elf ‘Fact finding missions’ en zes reizen rond het thema ‘De politieke toekomst’), naast voorlichtingsprojecten over Israël (ruim 17 duizend euro) en zelfpromotie (2150 euro).
De forse subsidies roepen veel vragen op, met als meest prangende hoe het mogelijk is dat het CIDI – en mogelijk ook andere organisaties – subsidie ontvangt voor activiteiten die niets te maken hebben met ‘collectieve doelen binnen de joodse gemeenschap in Nederland’. Het behoeft geen betoog dat de Maror-gelden bijkans heilig zijn en dat iedere schijn van discutabele besteding dient te worden vermeden.
Opgemerkt zij dat de Maror-stichting de mogelijkheid biedt subsidie aan te vragen voor ‘informatieverschaffing en meningsvorming over Israël’. Reden daarvoor is dat er ‘in niet-Joodse kring veelvuldig onbegrip is voor Israëls situatie’. Verwacht mag worden dat aan dergelijke activiteiten hoge eisen worden gesteld, met name wat betreft afgewogenheid en objectiviteit, temeer daar ook voor deze activiteiten geldt dat ‘het essentieel is dat het gaat om een Joods belang’.
Op die criteria schiet het CIDI ernstig tekort. Met name met betrekking tot het Israëlisch-Palestijns conflict blinkt de organisatie uit door eenzijdigheid. Op zijn met Maror-gelden gefinancierde website profileert het zich met nadruk als ‘vóór Israël’. Dat motto vertaalt het in een vrijwel kritiekloze opstelling ten opzichte van Israëls politiek en een tegenovergestelde houding ten opzichte van de Palestijnen.
Het CIDI meet opzichtig met twee maten. Dat niet alleen Israëli’s, maar ook Palestijnen rechten hebben zul je van de organisatie amper gewaar worden. Dat niet alleen Palestijnen, maar ook Israëli’s misdaden plegen – en wel op onvergelijkbaar veel grotere schaal – evenmin. En dat Israël met zijn al 52 jaar durende bezetting en kolonisering van Oost-Jeruzalem en de Westelijke Jordaanoever behoort tot een select gezelschap notoire schenders van VN-resoluties, het internationaal recht en de universele mensenrechten ook niet.
De eenzijdigheid komt zowel naar voren uit het documentatiemateriaal van de organisatie als uit haar nieuwsvoorziening. Daarin worden fake news en leugens niet geschuwd. Verdachtmakingen – van antisemitisme en terroristische sympathieën – zijn een beproefde methode om voorvechters van Palestijnse rechten te intimideren en monddood te maken. Meer dan eens ook tekende het CIDI met zulke verdachtmakingen protest aan tegen een debat waarbij het zelf niet betrokken was. Open debat met opponenten als The Rights Forum gaat het CIDI uit de weg.
Met dit activisme, dat mede tot uiting komt in een politieke lobby, is het CIDI een polariserende factor in het publieke debat en geen remedie tegen ‘veelvuldig onbegrip voor Israëls situatie in niet-Joodse kring’. Sterker, dat onbegrip is mede aan het CIDI te wijten.
Door zich daarnaast op te werpen als behartiger van joodse belangen speelt de organisatie een ingewikkelde en zelfs conflicterende dubbelrol. Het pro-Israël-activisme is niet in joods belang en staat daar geregeld haaks op. Zo associeert het CIDI andersdenkenden frequent met antisemitisme. Dit misbruik van het antisemitisme als politiek wapen ondermijnt de bestrijding van het werkelijke antisemitisme en is, zoals door ons herhaaldelijk toegelicht, schadelijk voor de joodse gemeenschap.
Afgelopen week leidden de subsidies aan het CIDI tot ophef naar aanleiding van de CIDI-studiereis ‘Achter het nieuws in Israël’. Aan die reis (7-14 juli) konden maximaal twintig ‘journalisten, columnisten, opinieleiders, beleidsmakers en beleidsambtenaren’ deelnemen. De reis werd met bijna 50 duizend euro gesponsord uit de Maror-gelden. De deelnemers betaalden daarnaast een eigen bijdrage van vijfhonderd euro.
Een van hen, Volkskrant-columnist René Cuperus, kondigde zijn reis in de krant aan als een ‘columnisten-experiment’ en een bij voorbaat ‘enigszins omstreden excursie’. Want, schreef hij, hoewel het CIDI ‘erg zijn best deed om er geen ordinaire propagandareis van te maken’, zal het ‘ondanks al die goede bedoelingen nooit een echt onpartijdige studiereis worden’:
Het mag duidelijk zijn: het CIDI is bepaald geen neutrale stem in deze. Integendeel, het vertegenwoordigt de pro-Israël-stem. Het brengt begrip bij voor het Israëlisch perspectief en belang.
De commotie over de reis spitste zich toe op de deelname van twee extreemrechtse Vlamingen, vader Wim en zoon Sam Van Rooy. Zoals wij in een vorig artikel schreven staan beiden onder meer bekend om hun felle anti-islam-retoriek. Sam is namens het rechts-nationalistische Vlaams Belang gemeenteraadslid in Antwerpen en lid van het Vlaams Parlement. Wim was korte tijd woordvoerder van Pegida Antwerpen.
Op sociale media regende het kritiek op de deelname van de twee. Wat bewoog het CIDI om het ‘racistische’ duo mee te nemen? Was hun deelname niet een klap in het gezicht van de joodse gemeenschap? En deelden de Vlamingen mee in de Maror-subsidie?
In een artikel op The Post Online (‘Waarom faciliteert het CIDI het Vlaams Belang?’) riep journalist Chris Aalberts het CIDI op de deelname van het duo te verantwoorden, temeer daar twee Nederlandse journalisten voor de reis zouden zijn geweigerd:
Het CIDI weigerde dit jaar twee Nederlandse journalisten mee te nemen maar nam wel twee kopstukken van de Vlaamse anti-islambeweging mee. Waarom faciliteert het CIDI liever anti-islamactivisten dan degelijke journalisten?
In een naschrift onder zijn artikel meldt Aalberts dat het CIDI hem heeft laten weten dat de Vlamingen hun eigen reis hebben bekostigd. Antwoord op zijn vragen waarom het CIDI het Vlaams Belang ‘faciliteert’ en waarom het tweetal de voorkeur kreeg boven de twee ‘degelijke Nederlandse journalisten’ is vooralsnog uitgebleven.
Wie die twee journalisten zijn wordt duidelijk uit een column van Paul Damen op de website van het Nieuw Israëlietisch Weekblad (NIW). Het blijkt te gaan om Paul Brill – Parool-columnist, bestuurder van het NIW en voormalig correspondent en adjunct-hoofdredacteur van de Volkskrant – en om Damen zelf. Damen suggereert dat hun NIW-achtergrond de reden voor de weigering is. Een jaar geleden werd een toenmalige NIW-redactrice ook al geweigerd, schrijft hij.
Damen, die kennelijk de deelnemerslijst onder ogen heeft gehad, is ronduit neerbuigend over de samenstelling van het reisgezelschap. Naast de twee ‘ultrarechtse Vlaamse, tegen antisemitische kringen aanschurkende activisten’ bestond dat volgens hem op enkele uitzonderingen na uit een tweederangs garnituur van ‘wat PvdA-bobo’s en Clingendaeltypes, aspirant-journalisten, ambitieuze allochto’s en “beleidsmakers”’.
Blijkbaar, stelt hij, bestaat er onder serieuze journalisten nog maar weinig animo voor het ‘snoepreisje’ en ‘neemt het CIDI liever dombo’s dan deskundigen mee’. Dat het CIDI geen neutrale reisleider is, zoals Cuperus al vaststelde, beaamt Damen in hoofdletters door de organisatie te omschrijven als ‘de hasbara-propagandatoeter van Israël’.
Het heeft er alle schijn van dat de druiven voor Damen zuur zijn, maar in zijn artikel op The Post Online bevestigt Chris Aalberts, die twee jaar geleden zelf aan de reis deelnam, de afnemende journalistieke belangstelling. Om die reden mogen er tegenwoordig ook ‘mensen van politieke partijen mee’, schrijft hij, de zogeheten ‘beleidsmakers’:
Het CIDI noemt hen ‘beleidsmakers’ al heeft die benaming een veel serieuzere en ambtelijkere lading dan de partijleden die bij ons in de bus zaten. Het waren allemaal mensen die min of meer adviserend werk deden voor een partij of in de toekomst een vertegenwoordigende functie wilden gaan vervullen
Het journalistieke smaldeel in de bus had een uitgesproken rechtse signatuur, stelt hij. Het ‘rechtse’ CIDI was op reis met ‘rechtse’ journalisten. Aalberts noemt het ‘Rechts Nederland united’:
Een redacteur van een zakenblad, een journalist die kritisch over de islam schrijft, een mevrouw van een christelijke krant, twee opiniemakers die ook altijd kritisch zijn over de islam en ik. ‘Rechts Nederland united’, zeg maar: een organisatie met een ‘rechts’ doel ging op reis met ‘rechtse’ journalisten. Links liet zich niet zien.
Over het pro-Israëlische karakter van de reis laat Aalberts zich in vergelijkbare termen uit als Cuperus. Ja, ook de Palestijnse kant en de Israël-kritiek komen aan bod, maar van ‘neutraliteit’ is geen sprake. De reis is PR voor Israël. Net als Cuperus gebruikt hij de term ‘omstreden’:
Deze reis is omstreden: het CIDI is een club die Israël een warm hart toedraagt. Het betreft geen neutrale reis rond het thema ‘waarheidsvinding’. Het gaat eerder om PR: het doel is te laten zien dat Israël een prachtig land is en aan de juiste zijde van het Israëlisch-Palestijns conflict staat.
De commotie rond de studiereis onderstreept het discutabele karakter van de Maror-subsidies voor zulke reizen. Die hebben niets te maken met ‘collectieve doelen binnen de joodse gemeenschap in Nederland’, maar louter met het politieke conflict in het Midden-Oosten. Ze dienen bovendien niet om de deelnemers een evenwichtig beeld van dat conflict te geven, maar staan in het teken van Israëlische politieke belangen.
Of de uitverkoren journalisten en beleidsmakers in staat zijn een wezenlijke bijdrage te leveren aan het wegnemen van ‘het onbegrip in niet-Joodse kring over Israëls situatie’ is een vraag op zichzelf. Van een ‘columnisten-experiment’ valt in dit opzicht weinig te verwachten. Van twee ultrarechtse Vlaamse anti-islam-activisten evenmin. Of de beleidsmakers de mogelijkheid hebben op dit punt louterend werk te verrichten is hoogst twijfelachtig.
De Maror-besluitenlijsten zijn in nog een ander opzicht instructief: ze laten ook zien welke collectieve belangen van de joodse gemeenschap in Nederland niet worden behartigd. Een in het oog springend voorbeeld betreft de omstreden IHRA-definitie van antisemitisme, die door het CIDI en andere ‘vóór Israël’-organisaties fanatiek wordt gepromoot.
Herziening van de definitie van antisemitisme is voor joden vanzelfsprekend een ingrijpende stap. Het is daarom logisch en noodzakelijk dat de Nederlandse joodse gemeenschap bij de besluitvorming over de IHRA-definitie wordt betrokken. Hierbij is een belangrijke taak weggelegd voor zelfverklaarde belangenbehartigers als het CIDI.
Het had dan ook voor de hand gelegen als het CIDI een aantal informatie- en debatavonden had georganiseerd om joodse Nederlanders te informeren over de betekenis en gevolgen van de nieuwe definitie, en om hun uitdrukkelijke instemming te vragen alvorens er campagne voor te voeren. Ook had voor de hand gelegen dat het hiervoor een beroep had gedaan op de Maror-gelden – als schoolvoorbeeld van een activiteit die een ‘collectief doel binnen de joodse gemeenschap in Nederland’ dient.
Dat is niet gebeurd, of zelfs maar geprobeerd. Getuige de Maror-besluitenlijsten heeft het CIDI nooit subsidie aangevraagd voor het informeren en raadplegen van de joodse gemeenschap over de definitie. Ook de CIDI-jongeren en het Centraal Joods Overleg (CJO) – die laatste goed voor ruim 1,3 miljoen euro subsidie uit de Maror-gelden – lieten het afweten.
Dat is des te opvallender daar binnen de joodse gemeenschap brede oppositie tegen de IHRA-definitie bestaat. Een van de kritiekpunten is dat die de mogelijkheid biedt om personen en organisaties die opkomen voor de rechten van de Palestijnen als ‘antisemieten’ de mond te snoeren. In landen als Duitsland heeft dat beangstigende vormen aangenomen, maar ook in Nederland zijn de verdachtmakingen niet van de lucht; het CIDI speelt daarin een prominente rol.
De realiteit is dat het CIDI en CJO zich zonder mandaat van de joodse gemeenschap inspannen om de IHRA-definitie op alle politieke niveaus ingang te doen vinden. Joodse critici van die handelwijze krijgen geen open oor, maar de vraag ‘of er soms niets gedaan moet worden tegen het antisemitisme’.
Sinds 2005 ontvingen het CIDI en zijn jongerenorganisatie CiJO gezamenlijk ruim 1,9 miljoen euro uit de Maror-gelden. Een deel van de subsidies kwam ten goede aan activiteiten ten bate van de Nederlandse joodse gemeenschap – het doel waarvoor de gelden bestemd zijn. Als voorbeeld daarvan noemden we de Yad Vashem-reizen.
Forse subsidies werden echter ook verstrekt ten behoeve van activiteiten die geen enkele relatie hebben met ‘collectieve doelen binnen de joodse gemeenschap in Nederland’, of zelfs maar met een degelijke informatievoorziening en open debat over ‘Israëls situatie’. Een voorbeeld zijn de reizen voor journalisten, beleidsmakers en ‘high-potential politici’ naar Israël, waarvoor de Maror-stichting ruim een half miljoen euro beschikbaar stelde. Ook de CIDI-jongeren ontvingen forse bedragen voor een zeventiental reizen.
Ook de subsidies voor jubileumactiviteiten, zelfpromotie en organisatiekosten, zoals een kleine 70 duizend euro voor de CIDI-website, doen de wenkbrauwen fronsen. Dergelijke kosten worden gewoonlijk door organisaties zelf gedragen.
De klemmende vraag is steeds waarom de Maror-stichting joodse gelden beschikbaar stelt voor dergelijke doelen. Daarbij komt dat joodse belangen, zoals hierboven betoogd, bij het CIDI ondergeschikt zijn aan pro-Israël-activisme. De gang van zaken rond de IHRA-definitie is er een duidelijk voorbeeld van. Met dat activisme, en met het met antisemitisme associëren van opponenten, brengt het die belangen zelfs onmiskenbaar schade toe.