Meer dan 3.250 journalisten uit de VS, Canada en Australië roepen hun media op tot rigoureuze aanpassing van de verslaggeving over Israël en Palestina. Het dominante pro-Israëlische perspectief dient plaats te maken voor eerlijke journalistiek en betrouwbare informatie, stellen zij. Ook in Nederland, voegen wij daaraan toe.
Vrijdag publiceerden we een artikel waarin we de NOS aanspreken op haar falende berichtgeving over Israël/Palestina. De omroep fungeert als doorgeefluik van Israëlische informatie, stelden we meer dan eens vast. Dat verwijt treft ook andere westerse media. In de VS, Canada en Australië komen verslaggevers en redacteuren daartegen in opstand.
‘Waarheidsvinding en het ter verantwoording roepen van de macht zijn kernwaarden van de journalistiek. Maar in de berichtgeving over Israël en Palestina leven de nieuwsmedia die principes al decennia niet na. Journalisten hebben het publiek een verhaal opgespeld waaraan de belangrijkste aspecten – Israëls militaire bezetting en apartheidsregime – ontbreken. Om recht te doen aan onze lezers en kijkers – en aan de waarheid – is het onze plicht om direct van koers te veranderen en een einde te maken aan deze decennialange journalistieke wanpraktijk.’
Dat schrijven 514 Amerikaanse journalisten in een open brief ‘van en voor journalisten’, die op 10 juni werd gepubliceerd onder de noemer ‘Why reporting on Palestine has to change’. De brief is ondertekend door journalisten van The New York Times, Washington Post, Los Angeles Times, Wall Street Journal, Associated Press en veel andere media.
De journalisten stellen vast dat het Israëlische perspectief de verslaggeving over Israël en Palestina decennia heeft gedomineerd. Dat uit zich onder meer in een ingesleten, misleidend taalgebruik, maar ook in disproportionele aandacht voor het Israëlische gezichtspunt, terwijl dat van de Palestijnen juist wordt onderdrukt. Tekenend is de gewoonte om het Israëlische leger als bron op te voeren, veelal als verplichte ‘balans’ voor de feiten die door de eigen correspondenten worden waargenomen – of zelfs ten koste daarvan.
Een andere belangrijke vaststelling is dat de aandacht van de media wegebt zodra er geen sprake is van grootschalig geweld. In tijden van ‘rust’ of ‘status quo’ worden de Palestijnen genegeerd, ook al gaat het geweld tegen hen als gevolg van de Israëlische bezetting elke dag door. Dat Israël daarbij doorlopend bindende VN-resoluties schendt en zich schuldig maakt aan oorlogsmisdaden (bijvoorbeeld de kolonisering van bezet gebied) en misdaden tegen de menselijkheid (bijvoorbeeld apartheid) is voor veel media geen reden voor aandacht.
In de brief geven de journalisten voorbeelden van de bekritiseerde praktijk. Zo worden de dreigende huisuitzettingen in de wijk Sheikh Jarrah van Oost-Jeruzalem door veel media beschreven als een ‘geschil’ of ‘huurconflict’ tussen Palestijnse huurders en niet-bestaande ‘Israëlische verhuurders’. In werkelijkheid wordt Oost-Jeruzalem door Israël militair bezet gehouden en gekoloniseerd. Daartoe worden Palestijnse inwoners verdreven. De huisuitzettingen in Sheikh Jarrah zijn een voorbeeld van die praktijk.
Een tweede voorbeeld betreft de aanvallen van Israëlische bezettingstroepen op de Al-Aqsa-moskee, waar duizenden gelovigen werden beschoten met traangas en ‘rubberen’ kogels. Veel media presenteerden dit als ‘botsingen’, waaraan de Palestijnen evenveel zouden hebben bijgedragen als hun zwaarbewapende belagers. Een derde voorbeeld is de escalatie tussen Israël en Hamas in mei, waarbij de asymmetrie tussen de partijen door veel media volledig uit het oog werd verloren.
De journalisten besluiten hun brief met een krachtige oproep aan hun collega’s:
As journalists, we are entrusted with a profoundly important mission in a free and democratic society, the power to inform the people and guide the national conversation, from the family dinner table to Capitol Hill.
We are calling on journalists to tell the full, contextualized truth without fear or favor, to recognize that obfuscating Israel’s oppression of Palestinians fails this industry’s own objectivity standards.
We have an obligation — a sacred one — to get the story right. Every time we fail to report the truth, we fail our audiences, our purpose and, ultimately, the Palestinian people.
In Canada werd een vergelijkbaar initiatief, gericht op Canadese en Amerikaanse media, ruim tweeduizend maal ondertekend. In een brief werden de mainstream media ervan beschuldigd de Palestijnen en hun gezichtspunt te negeren. Opmerkelijk is de vaststelling dat sommige Canadese media het gebruik van het woord ‘Palestina’ verbieden, en dat slechts twee Canadese media aandacht hebben besteed aan het in april verschenen rapport van Human Rights Watch over het Israëlische regime van apartheid en vervolging.
Ook in Australië kwamen journalisten in actie voor betere verslaggeving. In een onder de hashtag #DoBetterOnPalestine gepubliceerde open brief wijzen zij erop dat in Australië en daarbuiten groeiende onvrede bestaat ten aanzien van de berichtgeving over Palestina. De 739 ondertekenaars stellen dat er een einde moet komen aan het opvoeren van versleten woordvoerders en hun achterhaalde narratief, en roepen redacties en uitgevers op tot concrete actie:
Consciously and deliberately make space for Palestinian perspectives, prioritising the voices of those most affected by the violence;
Avoid the ‘both siderism’ that equates the victims of a military occupation with its instigators;
Reject frameworks that rely on passive formulations and weasel words (clashes, etc) to obscure the reality of a violence disproportionately endured by Palestinians;
Respect the rights of journalists and media workers to publicly and openly express personal solidarity with the Palestinian cause without penalty in their professional lives.
Interessant is dat de door de journalisten aan de kaak gestelde praktijk slechts drie weken daarvoor uitvoerig werd gedocumenteerd. Op 22 mei publiceerde het online magazine Slate een artikel waarin journalisten vertellen over de tegenwerking van hun redacties en uitgevers om hun werk gepubliceerd of uitgezonden te krijgen. Dat gebeurde pas na heftige discussies of na zware redactionele ingrepen. In alle gevallen werd de berichtgeving gefilterd door een pro-Israëlische lens, ten koste van het Palestijnse perspectief, leidend tot een zwaar vertekend, pro-Israëlisch beeld.
Zo zag een verslaggever van een groot Amerikaans dagblad, werkend in Gaza tijdens de Israëlische aanval in de zomer van 2014, zijn eigen waarnemingen en die van getuigen terzijde geschoven ten gunste van verklaringen van het Israëlische leger, die als feiten werden gepresenteerd. ‘They wanted us to do journalism in the service of IDF talking points’, vat hij het beleid van de krant samen.
Als voorbeeld noemt de journalist de blokkade van zijn artikel over het extreme aantal Palestijnse doden – tijdens de vijftig dagen durende Israëlische campagne werden volgens de VN circa 2.200 Palestijnen gedood, onder wie circa 500 kinderen. Hij kreeg de opdracht om als tegenwicht eerst uit te zoeken hoeveel Israëlische kinderen door Hamas-raketten gewond waren geraakt, en wat de psychologische impact daarvan op die kinderen was. De journalist spreekt van een ‘illusoir concept van onpartijdigheid’, dat op geen enkel ander onderwerp wordt toegepast.
Voor meerdere journalisten was de Gaza-oorlog van 2014 een breekpunt. Een reporter voor een groot Amerikaans medium, die met gevaar voor eigen leven verslag deed uit Gaza, belandde in ruzies met de redactie, die zijn stukken geweld aandeed. Dat lag niet aan de redacteuren, maar aan de hoofdredactie, die een pro-Israëlische lezing van de gebeurtenissen afdwong. Uiteindelijk werd hij van hogerhand van zijn standplaats gehaald. Zijn dagelijke verslag van de oplopende aantallen Palestijnse burgerdoden werd ongewenst bevonden.
Een redactrice van The New York Times nam na een dienstverband van zeven jaar ontslag vanwege de berichtgeving van de krant over ‘Gaza 2014’. Daarbij werden alle journalistieke principes van de krant overboord gezet om Israël te sparen. Ook beschuldigt zij de opinieredactie van de krant – die als filter fungeert voor ingezonden artikelen en brieven – van een racistische, anti-Palestijnse cultuur. De krant geldt al jaren als boegbeeld van pro-Israëlische journalistiek en opinie.
Peter Beinart, redacteur van Jewish Currents, spreekt van ‘conditionering’ van de media op het gebied van Israël/Palestina: het bewegen binnen veilige grenzen, en het gebruik van de gewenste taal, om controverse en repercussie te voorkomen. Redacteuren dienen na te gaan of dat ingesleten taalgebruik eigenlijk wel klopt, aldus Beinart.
Die ‘veilige grenzen’ worden met harde hand bewaakt. Zo vertelt een journalist hoe een documentaire die hij in Oost-Jeruzalem maakte voor Vice volledig werd uitgekleed. Een gefilmde huisuitzetting van een Palestijns gezin door Israëlische kolonisten, waarbij de huisraad onder de ogen van de buitengesloten Palestijnen kort en klein werd geslagen, werd door Vice uit de documentaire geknipt. Een pregnant voorbeeld van wat het betekent om onder bezetting en kolonisering te leven, werd geofferd aan het gewenste pro-Israëlische narratief.
Tot die ‘veilige grenzen’ hoort ook het verbod op het woord ‘Palestina’ dat redacties krijgen opgelegd – niet alleen voor gebruik in uitzendingen en publicaties, maar zelfs als trefwoord voor zoekmachines. Ook wordt melding gemaakt van een extra redactionele controle op artikelen over Israël/Palestina om het gewenste narratief te waarborgen.
Van hoog tot laag doet zich, zo blijkt uit de verhalen, binnen nieuwsorganisaties zelfcensuur voor. Enerzijds wordt bij veel media van bovenaf een pro-Israëlisch narratief opgelegd dat eerlijke verslaggeving verhindert. Anderzijds zijn talloze verslaggevers en redacteuren bereid daar kritiekloos aan te voldoen, uit angst hun baan of opdrachten te verliezen.
Dat ontslag een reëel gevaar is toont de zaak van de 22-jarige journaliste Emily Wilder, die dit voorjaar na een dienstverband van ruim twee weken door haar werkgever Associated Press (AP) werd ontslagen, ook al had haar werk niets met Israël/Palestina te maken. Zij werd het slachtoffer van een online lastercampagne omdat zij tijdens haar studie lid was van een universitaire groep voor Palestijnse rechten, en zich op Twitter had uitgelaten over de gemankeerde journalistieke weergave van het zogenoemde ‘conflict’. Op grond daarvan werd Wilder weggezet als een ’anti-Israel agitator’.
De hetze tegen Wilder volgde op de vernietiging van het kantoor van AP in Gaza door het Israëlische leger onder het mom dat Hamas in hetzelfde pand zou zijn gevestigd. Hoewel voor die Israëlische beschuldiging tot dusver geen enkel bewijs is overlegd, werd het universitaire activisme van Wilder gebruikt om de ‘twijfel aan AP’s objectiviteit’ te benadrukken.
Met succes: AP zwichtte voor de druk. Wilder werd ontslagen vanwege ‘inbreuk op de social media policy’ van haar werkgever, die voorschrijft dat ‘de commentaren van een medewerker geen gevaar mogen opleveren voor de journalisten die het verhaal verslaan’. Het is grof geschut waarmee de redactie onder externe druk wordt geschoond van stemmen die het pro-Israëlische narratief mogelijk in gevaar brengen. Indirect wordt daarmee een waarschuwing afgegeven aan andere redacteuren en verslaggevers: houd je mond, ook privé.
De kwestie-Wilder ging aan de Nederlandse media – en daarmee het publiek – voorbij. Hetzelfde geldt voor de protesten van de Amerikaanse, Canadese en Australische journalisten. De vraag in hoeverre de door hen bekritiseerde situatie ook bij ons bestaat, is niet gesteld. Ten onrechte. Ook in Nederland heeft het pro-Israëlische narratief decennialang de berichtgeving gedomineerd. Ook hier barstte daarover in 2014 de bom toen het land werd overspoeld met Israëlische propaganda.
Grosso modo is de berichtgeving over Israël/Palestina sindsdien licht verbeterd. Desondanks heeft de Nederlandse nieuwsconsument een verknipt beeld van het ‘conflict’, dat door een aantal mainstream media hardnekkig gevoed blijft worden. Daaronder media als de Telegraaf, die een politieke, pro-Israëlische agenda behartigen, maar ook media waarvan de motivatie minder duidelijk is.
Daartoe behoort ook de NOS. De omroep is jarenlang van veel kanten gewezen op haar journalistieke falen om het Nederlandse publiek fatsoenlijk te informeren. De kritiek betreft het niet naleven van basale journalistieke criteria als hoor en wederhoor, context en duiding. Tot dusver volhardt de NOS in haar bekritiseerde werkwijze. Het is tijd dat de redacteuren en verslaggevers van de omroep – analoog aan hun collega’s in andere landen – hun werkgever tot introspectie en verbetering aanzetten.