Alle staten, waaronder Nederland, moeten hun wapenhandel en militaire kennisuitwisseling met Israël direct beëindigen, stellen veertig VN-experts. ‘Het internationaal recht kan zichzelf niet afdwingen.’
Alle staten hebben de plicht om te waarborgen dat partijen in een gewapend conflict het internationaal humanitair recht eerbiedigen, zoals vastgelegd in de Conventies van Genève en het internationaal gewoonterecht. Daaruit volgt dat aan die partijen geen wapens, munitie of onderdelen mogen worden geleverd als het risico bestaat dat die worden gebruikt voor schendingen van het internationaal recht. Op grond daarvan moeten staten afzien van de levering van militaire goederen aan Israël.
Dat stellen veertig deskundigen die deel uitmaken van de zogeheten Speciale Procedures van de VN-Mensenrechtenraad. Binnen dat mechanisme wordt toezicht gehouden op situaties waarbij de mensenrechten in het geding zijn.
Staten die partij zijn bij het Wapenhandelsverdrag, waaronder Nederland, hebben daarnaast de verplichting om af te zien van de levering van wapens en onderdelen wanneer bekend is, of het duidelijke risico bestaat, dat die worden ingezet bij het plegen van genocide, misdaden tegen de menselijkheid of oorlogsmisdaden. ‘Om aan deze verplichtingen te voldoen, zijn staten gehouden om een nationaal systeem van exportcontroles in te stellen’, benadrukte hoogleraar Courts and Transnational Justice Galina Cornelisse begin februari in NRC. EU-lidstaten zijn verder gebonden aan het Gemeenschappelijk standpunt inzake de controle op de levering van militaire goederen.
De VN-deskundigen roemen het besluit van het Haagse Gerechtshof, dat op 12 februari op grond van bovengenoemde argumenten een streep zette door de Nederlandse levering van onderdelen voor F-35-gevechtsvliegtuigen waarmee Israël de Gazastrook bombardeert. Oxfam Novib, PAX en The Rights Forum hadden daartoe een rechtszaak aangespannen tegen de Nederlandse staat, die tegen de uitspraak in cassatie gaat.
De VN-deskundigen wijzen verder op de voorlopige uitspraak van het Internationaal Gerechtshof in de door Zuid-Afrika tegen Israël aangespannen ‘genocide-zaak’. Op 26 januari noemde het hof het risico dat Israël in de Gazastrook genocide pleegt ‘plausibel’. Onder het Genocideverdrag dienen daarbij aangesloten staten alles te doen om genocide te voorkomen. Het opschorten van de wapenexport is daartoe een eerste vereiste. Dat geldt ook voor het delen van militaire inlichtingen.
De deskundigen wijzen erop dat bewindslieden en ambtenaren die toch bijdragen aan de export van wapens strafrechtelijk kunnen worden vervolgd voor het steunen of mogelijk maken van genocide, misdaden tegen de menselijkheid of oorlogsmisdaden. Onder het principe van universele jurisdictie kunnen staten en het Internationaal Strafhof zulke zaken onderzoeken en vervolgen.
Daarnaast benadrukken de deskundigen dat staten de plicht hebben om alles te doen wat in hun macht ligt om Israëls schendingen van het internationaal humanitair recht te doen stoppen. Dat geldt vooral voor staten die politieke, economische of militaire banden met Israël onderhouden, zoals Nederland. Een van de mogelijkheden is het instellen van sancties op het gebied van handel. Denk daarbij aan het opzeggen van het EU-Israël Associatieverdrag, op grond waarvan Israël substantiële handelsvoordelen geniet.
Tot slot wijzen de deskundigen op de verantwoordelijkheid van bedrijven die bijdragen aan de productie of het transport van wapens naar Israël, en van investeerders in dergelijke bedrijven. Tot dusver hebben die nagelaten om de gevolgen van hun activiteiten te onderzoeken. Tot de schaarse uitzonderingen behoren twee Japanse bedrijven – Nippon Aircraft Supply en Itochu –, die in februari hun samenwerking met de Israëlische wapen- en techproducent Elbit Systems stopzetten. De wapens van Elbit worden door het Israëlische leger ingezet tegen Palestijnse burgers in Gaza.
Langzaam worden ook door staten stapjes gezet ter beëindiging van de wapenhandel en militaire samenwerking met Israël. Zo bevroren de regeringen van Italië en Spanje de uitvoer van wapens en militaire goederen al na het uitbreken van de oorlog op 7 oktober 2023. De regering van Wallonië weigerde op 6 februari twee vergunningen voor de export van kruit naar Israël. Gisteren bevroor Colombia de aankoop van Israëlische wapens in reactie op het bloedbad in Gaza dat eerder die dag zeker 120 Palestijnen het leven kostte.
Nederland blijft echter vol inzetten op de militaire samenwerking en wapenhandel met Israël. Zo werd in februari het eerste van twintig door Elbit geproduceerde PULS-raketsystemen in ontvangst genomen. De wapendeal werd op 17 mei 2023 gesloten tussen de ministeries van Defensie van Israël en Nederland, en heeft een waarde van ruim 280 miljoen euro.
Intussen staan de twee ministeries op het punt om een defensieverdrag te sluiten. Dit als basis voor de intensivering van de militaire samenwerking tussen beide landen, waarbij onder meer Nederlandse kennis ter beschikking komt aan het leger dat zich in de Gazastrook schuldig maakt aan mogelijke genocide.
Het defensieverdrag moet nog door de Eerste Kamer worden goedgekeurd. Logischerwijs dient die het door de versnipperaar te halen, maar de ervaring leert dat de politiek ten aanzien van Israël structureel dubbele standaarden hanteert. Om dat niet te laten gebeuren, zijn wij met onze partners PAX, Stop Wapenhandel en De Goede Zaak een petitie gestart, die na een week 13.500 maal is ondertekend.
Iedereen die het met ons eens is dat elke vorm van militaire samenwerking met Israël onder de huidige omstandigheden uitgesloten hoort te zijn roepen we op de petitie te tekenen en te helpen verspreiden. Zoals de VN-deskundigen het formuleren: ‘Het internationaal recht kan zichzelf niet afdwingen.’ Dat moeten wij doen.