Opnieuw peinst Israël er niet over een door het Israëlische leger gesloopt Nederlands hulpproject in Palestijns gebied te vergoeden. In de afgelopen drie jaar sloopte Israël voor meer dan een miljoen euro aan Europese projecten. Waar blijven de sancties?
Straffeloos bulldozert Israël keer op keer Nederlandse en Europese hulpprojecten voor de Palestijnse bevolking op de bezette Westelijke Jordaanoever tegen de vlakte. In de afgelopen drie jaar zijn 326 met Europees geld gefinancierde bouwwerken vernietigd. De schade voor de Europese Unie (EU) bedraagt ruim een miljoen euro. Een kleine 40 duizend euro komt voor rekening van de Nederlandse belastingbetaler. Naar vergoeding van de aangerichte schade kunnen Nederland en de EU fluiten.
Dat blijkt uit de antwoorden van de ministers Blok (Buitenlandse Zaken, VVD) en Kaag (Ontwikkelingssamenwerking, D66) op vragen van de Kamerleden Karabulut (SP) en Sjoerdsma en Van Helvert (D66/CDA). Aanleiding voor de vragen was de sloop van een Nederlands hulpproject in het Palestijnse dorpje Al-Mirkaz, waarover wij vorige maand berichtten.
Nederland financierde in het dorp een project dat de bewoners van schoon drinkwater voorzag. Het bestond uit drie grote watertanks waarin regenwater werd opgevangen en gefilterd, en een systeem dat het water naar de huizen pompte.
Op 2 mei arriveerden Israëlische militairen die op last van het zogenoemde ‘burgerlijk bestuur’ – het legeronderdeel dat verantwoordelijk is voor het bestuur van bezet Palestina – de watertanks, filters en pompen vernietigden. Ook namen ze de door een andere donor betaalde zonnepanelen mee die het dorpje van stroom voorzagen. De ministers beschrijven de gevolgen als volgt:
Als gevolg van de sloop hebben de eigenaren hun voorraad water verloren en zijn zij weer afhankelijk van ongezuiverd regenwater als drinkwater. Tevens is de elektriciteitsvoorziening weggevallen.
En dat was nog niet alles. De militairen gingen ook langs in drie naburige dorpen: Jinba, Al-Halawah en Al-Fakha. Het Israëlische ‘Committee Against House Demolitions’ (ICAHD) maakte de schade op: de bezettingstroepen maakten nog een aantal zonnepanelen buit en vernietigden zes woningen, een opslagplaats en zes omheiningen waarbinnen de dorpsbewoners hun vee hielden. Zeker 35 Palestijnen werden dakloos, onder wie 14 kinderen.
Op videobeelden is te zien hoe het leger een watertank en een woning sloopt. De beelden laten ook de radeloosheid van bewoners zien, en het geweld dat zwaarbewapende militairen tegen woedende bewoners gebruiken.
De bezettingsautoriteiten rechtvaardigen de inhumane expeditie met het geijkte argument, schrijven Blok en Kaag: de water- en de elektriciteitsvoorziening waren ‘illegaal’ aangelegd en de huizen en omheiningen ‘illegaal’ gebouwd. De Palestijnse bevolking beschikte niet over de vereiste papieren.
Al-Mirkaz en de drie andere dorpen liggen in het zogeheten C-gebied (‘Area C’) van de Westelijke Jordaanoever, dat als uitvloeisel van de Oslo-akkoorden tot eind jaren negentig onder ‘tijdelijk bestuur’ van Israël kwam. Bijna twintig jaar later staat het dat nog altijd. Op basis daarvan stelt Israël dat Palestijnen een vergunning van de bezettingsautoriteiten nodig hebben als ze op hun eigen grond een huis of schuur willen bouwen, een drinkwater- of elektriciteitsvoorziening willen aanleggen of een landbouwproject willen opzetten.
Zulke vergunningen zijn echter voorbehouden aan de Israëlische kolonisten die zich in groten getale illegaal in het C-gebied – 60 procent van de Westoever – hebben gevestigd. Hun ‘nederzettingen’ worden royaal van water en stroom voorzien. Vergunningen worden slechts bij hoge uitzondering verleend aan de rechtmatige Palestijnse bevolking. Palestijnen die in arren moede ‘illegaal’ zonnepanelen installeren of een schooltje bouwen kunnen de bulldozers van het ‘burgerlijk bestuur’ verwachten, en een rekening voor de sloop op de koop toe.
Donoren als de EU en de Nederlandse regering, die met hulpprojecten de hoogste nood proberen te lenigen, stuiten op dezelfde onbarmhartigheid. Eind juni 2017 vielen Israëlische militairen het Palestijnse dorp Jubbah al-Dhib binnen en sloopten er een Nederlands ontwikkelingsproject, bestaande uit 96 zonnepanelen en bijbehorende apparatuur waarmee het dorp van stroom werd voorzien. De panelen werden door de militairen meegenomen.
De overval leidde tot internationale verontwaardiging en luid Nederlands protest – premier Rutte sprak er zelfs zijn collega Netanyahu persoonlijk op aan – en tot de uitzonderlijke uitkomst dat Israël de panelen teruggaf, overigens zonder de aangerichte schade te vergoeden.
Maar na de sloop van het drinkwaterproject in Al-Mirkaz is het business as usual, schrijven de bewindslieden. Nederlands protest en een dringend verzoek tot schadevergoeding hebben niets uitgehaald. De Nederlandse belastingbetaler moet opnieuw zijn verlies nemen. Het is een klap in het gezicht van de regering-Rutte, schrijft correspondent Jan Franke in het Algemeen Dagblad:
Het is een flinke teleurstelling voor de regering van Rutte, die zichzelf graag ziet als een trouwe vriend van Israël en een constructieve partner voor de Palestijnen.
Over het doel van de Israëlische politiek bestaat geen misverstand. Door de Palestijnse bewoners van het C-gebied het leven onmogelijk te maken, worden zij gedwongen het gebied te verlaten. In andere gevallen worden bewoners botweg ‘geëvacueerd’, zoals de Israëlische autoriteiten dat noemen. Net als in Israël zelf zijn met name bedoeïenengemeenschappen het slachtoffer van het verdrijvingsbeleid.
In het gebied rond Al-Mirkaz – de South Hebron Hills ten zuiden van de stad Al-Khalil (Hebron) – volgt dit proces een overbekend patroon. Het cluster dorpen waarvan Al-Mirkaz deel uitmaakt, bekend onder de naam Masafir Yatta, is door Israël tot gesloten militaire zone (Firing Zone) verklaard. In een eerder artikel beschreven wij de betekenis en gevolgen daarvan. Vlakbij ligt het dorp Susiya, dat op de nominatie staat te worden ontruimd.
Elders volgt het proces hetzelfde patroon: in de Jordaanvallei en in het gebied in de nabijheid van Jeruzalem dat bekend staat als East One (E1). Hier ligt het dorpje Khan al-Ahmar, dat ieder moment dreigt te worden ontruimd om plaats te maken voor uitbreiding van Israëlische ‘nederzettingen’, waar Palestijnen niet welkom zijn.
Om de sloop- en ontruimingsprocessen te vergemakkelijken is half juni een nieuwe maatregel van het ‘burgerlijk bestuur’ in werking getreden. Deze ‘Militaire order 1797’ verkleint de weinige mogelijkheden voor Palestijnen om protest of beroep tegen sloop en gedwongen evacuatie aan te tekenen nog verder. In Haaretz (€) beschrijft Amira Hass de order als een nieuw instrument in ‘Israëls gereedschapskist’ om iedere Palestijnse ontwikkeling in het C-gebied de kop in te drukken en het gebied van zoveel mogelijk van zijn 300 duizend Palestijnse bewoners te ontdoen. De extremistische kolonistenbeweging, die het C-gebied liever vandaag nog dan morgen annexeert, had grote invloed op deze en andere maatregelen, schrijft Hass.
In hun antwoorden aan de Kamer spreken de ministers Blok en Kaag hun ‘bezorgdheid’ over de nieuwe maatregel uit. Ook herhalen zij de bekende mantra dat het Israëlische beleid een schending is van het internationaal recht:
De sloop en confiscatie benadeelt de Palestijnen en creëert ongelijkheid. Israël heeft als bezettende mogendheid op basis van het bezettingsrecht een specifieke zorgplicht jegens de Palestijnse bevolking. Als bezettende mogendheid is het Israël op basis van het bezettingsrecht onder meer verboden roerende of onroerende goederen te vernielen, behoudens in de gevallen waarin militaire operaties een zodanige vernieling volstrekt noodzakelijk maken.
Maar alle dure woorden ten spijt spelen donoren als Nederland onmiskenbaar een negatieve rol in de voortgaande ontvolking van het C-gebied, die volgens onder andere de Israëlische mensenrechtenorganisatie B’Tselem gepaard gaat met oorlogsmisdaden. Blok en Kaag schrijven dat zowel de EU als afzonderlijke lidstaten de afgelopen jaren bij Israël op schadevergoeding voor gesloopte hulpprojecten hebben aangedrongen. Die verzoeken hebben geen van alle iets opgeleverd. Intussen is het aantal door Europa gefinancierde bouwwerken dat sinds het aantreden van het kabinet-Netanyahu IV is gesloopt opgelopen tot 326, aldus de ministers. Tot tegenmaatregelen – sancties – heeft het nooit geleid.
De grote vraag is hoe Nederland nu op de nieuwe klap in het gezicht reageert. Volgen er ditmaal wel tegenmaatregelen? Of laten we de bevolking van Al-Mirkaz ongezuiverd water drinken en in het donker zitten, en wachten we de volgende sloopexpeditie af? Een verontwaardigde Sadet Karabulut (SP) dringt aan op ontbieding van de Israëlische ambassadeur of andere concrete maatregelen, schrijft Jan Franke in het AD:
Dat Israël Palestijns gebied bezet is al heel erg. Maar dat ze een bevriend land dat daar probeert te helpen dwarsbomen is onacceptabel. […] Die schade moet worden vergoed. Dit kan niet zonder consequenties blijven.