Wereldwijd wordt getracht de BDS-beweging door middel van wet- en regelgeving in te perken. Ten onrechte. Boycots passen in een democratische rechtsorde, zo blijkt uit een juridische analyse.
De beweging voor boycot, desinvestering en sancties (BDS-beweging) wint wereldwijd aan kracht. Israël en pro-Israëlische lobby-organisaties reageren daarop met pogingen om BDS-activisten monddood te maken. Steeds vaker worden daartoe juridische middelen ingezet. The Rights Forum beschreef eerder de ontwikkelingen in onder meer Duitsland en de Verenigde Staten (VS).
De BDS-beweging is voortgekomen uit een oproep tot steun door 170 Palestijnse maatschappelijke organisaties. BDS staat voor Boycot, Desinvestering en Sancties, de middelen waarmee de Palestijnen Israël op een geweldloze manier willen dwingen hun rechten te respecteren.
De organisaties eisen dat Israël het recht op zelfbeschikking van het Palestijnse volk erkent en het internationaal recht respecteert. Concreet komt dat neer op het beëindigen van de Israëlische bezetting en het afbreken van de op Palestijns grondgebied gebouwde Afscheidingsmuur, het toekennen van gelijke rechten aan joodse en Palestijnse inwoners van Israël, en de erkenning van de rechten van de Palestijnse vluchtelingen zoals vastgelegd in VN-resolutie 194.
De Palestijnse BDS-oproep bleek een succes. Wereldwijd sloten talloze organisaties en groeperingen – waaronder vakbonden, kerkgenootschappen, artiesten, academische en maatschappelijke organisaties – zich bij het Palestijnse streven naar rechtvaardigheid aan. BDS blijkt een ideaal handvat om Israël ter verantwoording te roepen voor de schending van de rechten van de Palestijnen.
Het succes van de BDS-beweging heeft tot een heftige reactie geleid van Israël en het internationale conglomeraat van pressiegroepen, politici en donoren dat bekendstaat als de Israël-lobby. Wereldwijd wordt de beweging bestreden door middel van lastercampagnes en zelfs met specifieke anti-BDS-wetgeving.
In een uitvoerige analyse in het Nederlands Juristenblad, hier te lezen, zet jurist Michiel Bot, universitair docent aan de Tilburg Law School, de ontwikkelingen in verschillende landen op een rijtje. Aan de hand van de bestaande wetgeving en jurisprudentie beoordeelt hij de kritiek op de BDS-beweging en de pogingen die langs juridische weg in te perken. Daarbij stelt hij zich uiteenlopende vragen, waaronder:
Wat is de rol van een boycot in een democratische rechtsorde? […] Mogen overheidsorganen aanbestedingen of subsidies weigeren aan bedrijven of organisaties vanwege de politieke keuzes van (werknemers van) die bedrijven of organisaties? En wat is de rol van het recht in het beschermen of beperken van een geweldloze transnationale protestbeweging die met haar doelen handhaving van het internationale recht nastreeft?
Bot komt tot een helder oordeel. Zijn belangrijkste conclusie is dat een boycot binnen de democratische rechtsorde past en wordt beschermd door de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering. Pogingen om de BDS-beweging via wet- en regelgeving in te perken druisen lijnrecht tegen deze grondrechten in.
In zijn artikel besteedt Bot onder meer aandacht aan de pogingen die in Nederland worden ondernomen om de BDS-beweging aan banden te leggen. Gangmakers zijn onder andere de rechts-nationalistische Israëlische organisatie NGO Monitor en het pro-Israëlische Centrum Informatie en Documentatie Israël (CIDI), dat een ‘informatiepakket tegen BDS’ heeft gepubliceerd.
In de Tweede Kamer vonden deze organisaties gehoor bij Kees van der Staaij (SGP), Han ten Broeke (VVD) en Joël Voordewind (ChristenUnie), bekend om hun vrijwel onvoorwaardelijke steun aan Israël. Op 16 juni 2016 dienden zij een anti-BDS-motie in, waarin de regering werd verzocht ‘zo snel mogelijk de directe of indirecte financiering te beëindigen van organisaties die op basis van hun doelstellingen of middels hun activiteiten een boycot van of sancties tegen Israël nastreven of bevorderen – in het bijzonder van die organisaties die daarin een voortrekkersrol spelen’.
De motie richtte zich in het bijzonder tegen het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat (HR/IHL Secretariat), dat Palestijnse maatschappelijke organisaties ondersteunt en onder meer door Nederland wordt gesubsidieerd. Deze Palestijnse NGO’s zijn actief op het gebied van mensenrechten, juridische dienstverlening en maatschappelijk werk. Intrekking van subsidies zou de Palestijnse civil society in het hart treffen en negatieve maatschappelijke gevolgen hebben. Desondanks werd de motie door de PVV en het CDA aan een meerderheid geholpen.
De ministers Koenders en Ploumen (PvdA) lieten de Tweede Kamer echter weten de motie niet te zullen uitvoeren. Zij stelden dat Nederland ‘geen activiteiten financiert die BDS tegen Israël propageren’, maar onderstreepten daarnaast dat ‘uitlatingen of bijeenkomsten van de BDS-beweging worden beschermd door de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering’. In zijn juridische analyse komt Michiel Bot tot precies dezelfde conclusie:
Dat een boycot past binnen een democratische rechtsorde en wordt gegarandeerd door de vrijheid van meningsuiting en van vergadering lijkt moeilijk te betwisten.
Eind november 2017 herhaalden Koenders en Ploumen het kabinetsstandpunt in antwoord op vragen van de Vaste Commissie voor Buitenlandse Zaken: het ondersteunen van de BDS-beweging is geen afwijzingscriterium voor financiering van een organisatie.
Ook wezen de ministers de wens van de pro-Israël-partijen van de hand om een lijst van pro-BDS-organisaties aan te leggen: ‘Het kabinet is van mening dat het bijhouden van overzichten van organisaties met opvattingen die niet overeenkomen met het kabinetsbeleid niet past in een democratische rechtsstaat’. Het argument dat Israël door de BDS-beweging zou worden ‘gediscrimineerd’ beantwoordden zij met de vaststelling dat staten geen slachtoffer kunnen zijn van discriminatie.
De Kamerleden Van der Staaij, Ten Broeke en Voordewind lieten het er niet bij zitten. Eind november 2017 dienden zij Kamervragen in bij de opvolgers van Koenders en Ploumen: de ministers Halbe Zijlstra en Sigrid Kaag. Daarin namen zij opnieuw het HR/IHL Secretariat op de korrel. Maar Zijlstra en Kaag houden de rug recht. In hun onlangs verschenen antwoorden laten zij weten dat het kabinet de steun aan Palestijnse en Israëlische mensenrechtenorganisaties gewoon voortzet. Tot eind 2018 gebeurt dat in samenwerking met Zweden, Denemarken en Zwitserland via het Secretariat, daarna op een nog te bepalen andere manier.
De positie van de EU lijkt op die van Nederland. Toen de Israëlische minister van Transport, Yisrael Katz, begin 2016 zijn pijlen richtte op leiders van de BDS-beweging met een oproep tot ‘targeted civil eliminations’, reageerde de Europese Commissie in adequate termen. BDS-activiteiten worden in de landen van de Europese Unie beschermd door het EU-Handvest van de Grondrechten, stelde vice-president en buitenlandcoördinator Federica Mogherini in september 2016. Dat handvest staat borg voor de vrijheid van meningsuiting en vrijheid van vergadering.
Dat is een belangrijk houvast voor BDS-activisten in Frankrijk, waar ondanks de EU-standpunten wel degelijk burgers strafrechtelijk worden vervolgd. Bot beschrijft hoe 14 burgers die in 2009 in een supermarkt pamfletten uitdeelden waarin tot een boycot van Israëlische producten werd opgeroepen, in 2013 werden veroordeeld tot boetes van duizend euro per persoon en het betalen van een totale schadevergoeding van 28 duizend euro. De veroordeling werd mogelijk gemaakt door een instructie van de minister van Justitie. Daarin werd het Openbaar Ministerie in 2010 opgedragen om burgers die oproepen tot een boycot van Israëlische producten strafrechtelijk te vervolgen.
De 14 demonstranten werden in eerste instantie vrijgesproken, maar in hoger beroep alsnog veroordeeld op grond van de wet op de persvrijheid, die een verbod inhoudt op het aanzetten tot ‘discriminatie, haat of geweld jegens een groep personen vanwege hun afkomst of toebehoren aan een etniciteit, ras, religie of bepaalde natie’. Volgens de gevolgde redenering zouden de BDS-activisten niet hebben opgeroepen tot een boycot van producten, maar tot discriminatie van producenten op grond van hun nationaliteit. Deze omslachtige redenering werd toegepast om een beroep op de vrijheid van meningsuiting te omzeilen. Eind 2015 bevestigde het hoogste Franse hof van beroep het vonnis. Een groep Franse intellectuelen keerde zich openlijk tegen de veroordeling:
Het gebruikte wetsartikel is […] nooit bedoeld geweest om het beleid van een staat te beschermen tegen kritiek uit de samenleving, ook niet als die kritiek de vorm aanneemt van een oproep tot een boycot.
De BDS-organisatie BDS France verweet de regering ondermijning van de Franse democratie:
Een regering die de vrijheid van meningsuiting beknot om een staat te beschermen die de mensenrechten en het internationaal recht op grote schaal schendt, brengt de democratie een zware slag toe.
De 14 activisten hebben hun zaak aanhangig gemaakt bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Zij betogen dat de ministeriële circulaire niet volstaat om hun vrijheid van meningsuiting en demonstratie te beperken, en dat een dergelijke beperking niet wordt ondersteund door wetgeving binnen het kader van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. In de tussentijd zijn in Frankrijk nog meer BDS-demonstranten opgepakt.
Ook in de Verenigde Staten wordt getracht burgerlijke grondrechten te omzeilen. Vierentwintig Amerikaanse staten hebben wetgeving ingevoerd tegen binnen- en buitenlandse bedrijven, ondernemers en organisaties die in de ogen van deze staten ‘Israël boycotten’. Zij belanden op een zwarte lijst en worden door alle organen van de staat geboycot. In meerdere staten staan Nederlandse bedrijven op zwarte lijsten omdat zij zich distantiëren van de economie van de illegale Israëlische kolonies (‘nederzettingen’) in Palestina. Ook individuele Amerikanen zijn het slachtoffer. Een lerares die al jaren voor de staat Kansas werkte werd aan de dijk gezet omdat zij om religieuze redenen geen producten uit de illegale nederzettingen koopt. Namens haar heeft de American Civil Liberties Union (ACLU) een zaak tegen de staat aangespannen. Volgens de ACLU is de wetgeving van Kansas in strijd met het Eerste Amendement op de Amerikaanse Grondwet, dat niet alleen de vrijheid van meningsuiting en vergadering garandeert, maar ook het recht op een politieke boycot. Op dezelfde grond heeft de ACLU een zaak aangespannen tegen de staat Arizona, uit naam van een door anti-BDS-wetgeving getroffen advocaat.
Juristen van het zogeheten Lawfare Project, waaronder Eugene Kontorovich, werken verbeten aan de bestrijding van de BDS-beweging. Kontorovich schreef mee aan verschillende Amerikaanse anti-boycotwetten. Opmerkelijk daarbij is dat hij zelf niet in de VS woont, maar in een illegale Israëlische kolonie in Palestina.
Volgens Kontorovich zijn de anti-BDS-wetten niet in strijd met het Eerste Amendement op de Grondwet. Dat amendement zou volgens Kontorovich alleen de vrijheid van meningsuiting (speech) beschermen, maar geen ruimte bieden voor daarmee samenhangende handelingen als een boycot.
Bot zet helder uiteen waarom Kontorovich’ interpretatie van het Eerste Amendement onjuist is. Hij verwijst naar een besluit van het Hooggerechtshof uit 1982, dat bepaalde dat een politieke boycot wel degelijk beschermd wordt. De zaak ging over een jarenlange boycot van een aantal winkels van witte eigenaren in Mississippi waartoe de ‘National Association for the Advancement of Colored People’ in 1966 had opgeroepen. De boycot was een middel om witte politieke leiders te dwingen een lijst van eisen in te willigen rond integratie en rassengelijkheid.
Het Hof beoordeelde de boycot als een collectieve inspanning waarmee burgers hun standpunten kenbaar maken als hun individuele stemmen daartoe onmachtig zijn. De boycot kwam niet voort uit economische motieven, maar uit een rassenconflict met de witte winkeliers en het stadsbestuur, en werd daarom beschermd door de in het eerste amendement vastgelegde vrijheid van meningsuiting en vrijheid van vergadering.
Amerikaanse juristen voeren juist deze zaak aan bij hun inspanningen om anti-BDS-wetten van tafel te krijgen, schrijft Bot. Ook de BDS-beweging is immers een collectieve inspanning waarmee burgers en organisaties Israël’s schendingen van het internationaal recht aan de kaak te stellen.
Dit artikel kwam tot stand met medewerking van Adri Nieuwhof.
Het probleem is allang niet meer de bezetting. Het probleem is het gedogen ervan.
Ramsey Nasr Schrijver / dichter / acteur