Vier jaar heeft de PvdA getalmd met het afzweren van een antisemitisme-definitie die nooit had mogen worden aangenomen. Nu zelfs de onafhankelijkheid van de VN door de definitie wordt bedreigd is dit het moment om haar overboord te zetten.
Begin 2019 zadelde toenmalig partijleider Lodewijk Asscher de PvdA op met de ‘IHRA-werkdefinitie van antisemitisme’. Volgens hem moest er ‘méér gebeuren’ in de strijd tegen antisemitisme. Zijn plan: racisme tegen Joden zou voortaan anders worden beoordeeld dan dat tegen alle andere groepen in de samenleving. Voor die groepen hoeft niet méér te gebeuren; zij konden blijven vertrouwen op de reguliere wet- en regelgeving.
Dat ‘méér’ bestaat uit een lijst van elf ‘voorbeelden van antisemitisme’ die bij de IHRA-definitie is gevoegd. In zeven daarvan worden beweringen over de staat Israël opgevoerd die als ‘antisemitisch’ zouden moeten worden opgevat. Ze vormen een reusachtige fuik om vrijwel elke kritiek op Israël verdacht te maken of te verbieden, en zodoende onbesproken te laten.
Asscher wist dat de IHRA-definitie overal primair wordt ingezet om Israël-kritiek te verstommen. Met eigen ogen zag hij het misbruik ervan ten koste van zijn Labour-collega Jeremy Corbyn en diens grote – niet in de laatste plaats Joodse – aanhang. Onder de wegens zogenaamd antisemitisme geschorste en geroyeerde Labourleden is het aantal Joden vijfmaal zo hoog als het aantal niet-Joden. Asscher wist precies wat hij in huis haalde.
Hoe kwam hij er dan bij om de partij bloot te stellen aan de IHRA-definitie? ‘Gesprekken met Joodse organisaties’ hadden hem zo ver gebracht, stelde hij. Maar Joden en Joodse organisaties binnen en naast de partij wisten van niets. Sterker, de complete Joodse achterban bleek niet geconsulteerd. Er was iets heel anders gebeurd: Asscher had gesproken met pro-Israëlische organisaties die overal de deur platlopen met de IHRA-definitie – en was gezwicht voor hun druk en chantage.
Asschers besluit, vreemd genoeg gesteund door de fractie die zich eerder tweemaal mordicus tegen de definitie had uitgesproken, leidde tot een golf van protest uit de Joodse achterban van de partij. Die bedankt voor een Joodse uitzonderingspositie en wenst niet te worden gebruikt om kritiek op Israël verdacht te maken. In reactie op het protest verwijderde de PvdA een ronkend pro-IHRA-verhaal van de website. Intussen hebben Asscher en de mede bij het IHRA-besluit betrokken Lilianne Ploumen de fractie verlaten.
Ook de niet-Joodse leden pikten het besluit niet, getuige de aangenomen congresmotie van april 2020 waarin werd vastgesteld dat kritiek op Israël niet door de definitie mag worden belemmerd. Veelzeggend is dat die motie de partij kwam te staan op zware beschuldigingen uit het pro-IHRA-kamp waar Asscher zijn oren naar had laten hangen. Zo schreef het Nieuw Israëlietisch Weekblad (NIW): ‘In de PvdA geldt: we zijn dol op dode Joden, de levende mogen de zee in gedreven worden.’
Ziehier de strategie van de bepleiters van de IHRA-definitie: de PvdA deugt als ze zich de definitie laat opdringen, maar zodra de leden nuanceren dat kritiek op Israël mogelijk moet blijven wordt de partij genadeloos van antisemitisme beschuldigd. Het bewijs dat het de IHRA-lobby slechts te doen is om kritiek op Israël te verstommen ligt onder onze neus.
Desondanks is de IHRA-definitie nog steeds niet uit de partij verbannen. Dat is waar we vier jaar na Asschers onbezonnen actie staan. In die periode heeft het misbruik enorme proporties aangenomen. Overal ter wereld moeten personen en organisaties die opkomen voor de rechten van de Palestijnen zich verdedigen tegen valse aanklachten van antisemitisme, met ingrijpende gevolgen voor privélevens en carrières. In Duitsland werd een Joodse organisatie zelfs haar bankrekening ontnomen – een unicum sinds de Tweede Wereldoorlog. En overal liggen democratische vrijheden onder vuur.
Die ontwikkeling is geen ver-van-mijn-bedshow, getuige het rapport De mond gesnoerd – De ondermijning van pro-Palestijns activisme in Nederland dat het European Legal Support Center in oktober 2021 publiceerde. Het rapport identificeert organisaties als het Centrum Informatie en Documentatie (CIDI) en Centraal Joods Overleg (CJO) – de clubs waar Asscher zijn gesprekken mee voerde – als spelers in die ondermijning, en de IHRA-definitie als een van hun effectiefste wapens. Politieke steun ontvangen zij van met name de PVV, FvD, SGP, ChristenUnie en VVD.
Die laatste twee partijen zijn ook de indieners van een politieke initiatiefnota over de aanpak van antisemitisme die nu ter beoordeling aan de Tweede Kamer voorligt. Als criterium maken de indieners – Kamerleden Ulysse Ellian (VVD) en Gert-Jan Segers/Mirjam Bikker (ChristenUnie) – gebruik van een antisemitime-definitie waar geen mens van heeft gehoord, maar die veel weg heeft van de IHRA-definitie – dit ter illustratie van het lukraak en buiten de Joodse gemeenschap om opvoeren van antisemitisme-definities. The Rights Forum diende bij de Tweede Kamer een commentaar in op de ondermaatse nota, waarin uitgebreid wordt ingegaan op het gevaar van de IHRA-definitie en wordt opgeroepen die af te zweren.
Intussen heeft de IHRA-lobby de poorten van de Verenigde Naties bereikt. Daar woedt nu een harde strijd tussen pro-Israël-organisaties die de IHRA-definitie op VN-niveau willen invoeren en een groeiende coalitie van ruim honderd maatschappelijke organisaties die dat wil verhinderen. Daaronder prominente mensenrechtenorganisaties als Human Rights Watch en Amnesty International en talloze Joodse en Israëlische organisaties. Ook The Rights Forum, Een Ander Joods Geluid en andere Nederlandse organisaties maken deel uit van de coalitie.
Deze ‘slag om de VN’ wordt gezien als cruciaal. Tegen elke prijs moet worden voorkomen dat het agenderen van Palestijnse rechten zelfs op VN-niveau kan worden gesaboteerd met valse aanklachten van antisemitisme. Dat vond ook de toenmalige Speciale VN-Rapporteur voor Hedendaagse Vormen van Racisme, E. Tendayi Achiume, die in oktober 2022 nadrukkelijk waarschuwde voor de – volop aangetoonde – schade aan de mensenrechten van Joden en andere kwetsbare groepen. Dat vindt ook Kenneth Stern, de Joods-Amerikaanse hoofdopsteller van de definitie, die al jaren strijdt tegen het politieke misbruik dat van zijn definitie wordt gemaakt. En dat vinden ook de vooraanstaande Joodse organisaties en antisemitismedeskundigen die alternatieven voor de IHRA-definitie formuleerden, waaronder de Jerusalem Declaration on Antisemitism (JDA) en de Nexus-definitie.
Maar rede telt niet in deze strijd. Zo pakte Asscher in 2019 niet de telefoon om Stern te bellen of andere deskundigen te consulteren; om welke reden dan ook beperkte hij zich tot pro-Israël-organisaties, ten koste van zijn eigen achterban. Kan de VN iets dergelijks overkomen? Ja. In 2017 werd VN-topman António Guterres door Israël en de VS onder druk gezet om een VN-rapport dat het Israëlische regime van apartheid documenteerde binnen 48 uur in te trekken (zie onderaan deze pagina). Hij deed het, ook al kostte dat zijn eigen mensen de kop.
Dat verklaart waarom de ruim honderd organisaties nu de krachten hebben gebundeld, en het is te hopen dat vele andere zich bij hen aansluiten. Inzet is of wordt toegestaan dat de machtige Israël-lobby ook ’s werelds belangrijkste organisatie op het gebied van vrede, veiligheid en internationaal recht zijn giftige ‘definitie’ opdringt. Het antwoord moet een hartgrondig ‘nee’ zijn. De onafhankelijkheid van de VN is heilig voor iedereen die in een rechtvaardige wereld gelooft.
Dit is bij uitstek het terrein waarop de sociaaldemocraten van de PvdA hun stem moeten verheffen, en de meest effectieve manier om dat te doen is het publiekelijk en beredeneerd afzweren van de IHRA-definitie. Na jaren talmen is dit het ultieme moment om een grote fout te herstellen, recht te doen aan de etterende onvrede in de eigen achterban, en daarmee solidariteit te betonen met een onafhankelijke VN en het maatschappelijk middenveld dat zich daarvoor inzet.