In München is de openbare ruimte goeddeels tot verboden gebied verklaard voor alles wat met BDS te maken heeft. De hetze tegen ‘antisemitische’ BDS-sympathisanten tart iedere beschrijving. Ook in andere Duitse steden worden rechten van burgers geschonden om Israël tegen kritiek te beschermen. Een inventarisatie.
In München is de openbare ruimte goeddeels tot verboden gebied verklaard voor alles wat met BDS te maken heeft. De hetze tegen ‘antisemitische’ BDS-sympathisanten tart iedere beschrijving. Ook in andere Duitse steden worden rechten van burgers geschonden om Israël tegen kritiek te beschermen. Een inventarisatie.
Afgelopen september wilde Klaus Ried, een inwoner van München, een debat organiseren over een principiële kwestie: de spanning tussen de vrijheid van meningsuiting en het vérgaande besluit van de gemeenteraad om organisaties met sympathie voor de BDS-beweging uit te sluiten van stedelijke subsidies en faciliteiten. Ried wilde alle betrokken partijen aan het woord laten en had een oud-rechter bereid gevonden het debat te leiden. Plaats van handeling zou het Stadtmuseum (stedelijk museum) moeten zijn.
Maar Rieds poging daar een zaal te huren liep stuk op het gemeentelijke besluit dat hij juist wilde bediscussiëren. Het museum zei te verwachten dat tijdens het debat ook ‘over inhoud, thematiek en doel van de BDS-beweging’ gesproken zou worden, schrijft de Süddeutsche Zeitung. Daarvoor mogen gemeentelijke instellingen sinds eind 2017 geen ruimte meer beschikbaar stellen.
Op 13 december van dat jaar besloot de gemeenteraad dat personen en organisaties die zich ‘met de BDS-campagne bezighouden of die campagne willen ondersteunen’ niet meer terecht kunnen in gemeentelijke accommodaties, geen aanspraak meer kunnen maken op subsidies en geen vergunningen meer krijgen voor demonstraties of andere evenementen. Zoals wij eerder schreven is het argument van de gemeente dat de internationale BDS-beweging, die Israël door middel van boycots, desinvesteringen en sancties (BDS) tot respect voor de rechten van de Palestijnen wil brengen, in werkelijkheid een bolwerk van antisemitisme is.
De maatregel is zwaar omstreden aangezien, zoals onze minister van Buitenlandse Zaken Stef Blok afgelopen juni nog eens bevestigde, binnen de hele Europese Unie ‘uitlatingen of bijeenkomsten van de [BDS-]beweging worden beschermd door de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering’. Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens staat daar borg voor, liet Blok de Tweede Kamer eerder al weten. Mochten BDS-activisten de wet overtreden, bijvoorbeeld door discriminerende uitlatingen te doen of op te roepen tot geweld, dan is het strafrecht van toepassing en kunnen zij, net als iedere andere burger, worden aanklaagd.
Klaus Ried liet het er niet bij zitten en stapte naar de rechter. Hij betoogde dat het museum en de gemeente niet bevoegd zijn hem zijn recht op vrije meningsuiting en vergadering te ontzeggen. Het naar het particuliere domein verbannen van een debat over het ingrijpende gemeentelijke besluit noemde hij in strijd met de geest van de Duitse Grondwet. Daarnaast wees hij erop dat het besluit geen wettelijke basis en betekenis heeft.
Afgelopen december stelde de rechter het museum en de gemeente echter in het gelijk, aldus opnieuw de Süddeutsche Zeitung. Zij hebben wel degelijk het recht een debat te weren ‘als de vrees bestaat dat er over inhoud en standpunten van de als antisemitisch beschouwde BDS-campagne wordt gesproken’. Op Rieds vrijheid van meningsuiting en vergadering wordt daarmee volgens de rechter geen inbreuk gemaakt. Niemand verbiedt hem immers zijn mening te uiten en met anderen samen te komen, maar dat grondrecht betekent niet dat hij recht heeft op gebruik van een gemeentelijke ruimte of vergunning.
Het is een kunstmatig aandoende redenering, want duidelijk is dat van de door het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens – en ook de Duitse Grondwet – gegarandeerde vrijheden van Ried en de BDS-sympathisanten in de praktijk weinig overblijft. Zeker gezien het feit dat ook particuliere zaalverhuurders door met name ‘pro-Israëlische’ lobbygroepen, maar ook van gemeentewege, onder druk worden gezet om de BDS-beweging geen podium te bieden. Waar kunnen zij nog een debat, expositie, filmavond of andere manifestatie organiseren? En hoe worden zij geacht gebruik te maken van hun recht om te demonstreren als ze daarvoor geen vergunning kunnen krijgen?
De rechter gaf geen oordeel over de fundamentele vraag of de BDS-beweging antisemitisch is, zijnde het argument waarmee de gemeente de grondrechten van de betreffende burgers inperkt. Een juridische toets of dat uitzonderlijk zware middel wel gerechtvaardigd is lijkt even wenselijk als logisch. Is het wel in de haak als een gemeente een complete beweging, die zo heterogeen is als maar zijn kan, van antisemitisme beschuldigt en het gebruik van allerlei faciliteiten ontzegt? Deugt het wel om burgers die nooit voor antisemitisme zijn veroordeeld als ‘jodenhater’ een de facto demonstratieverbod op te leggen?
De rechter volstond met de vaststelling dat de gemeentelijke anti-BDS-maatregelen zijn gebaseerd op ‘moderne definities’ van antisemitisme, met name de definitie van de International Holocaust Remembrance Alliance (IHRA), schrijft The Jerusalem Post. Dat was al bekend – de gemeente maakte er destijds trots melding van – maar is niettemin een punt om bij stil te staan.
De zogeheten IHRA-definitie, die eind november 2018 ook door de Tweede Kamer werd omarmd, is van meet af aan zwaar omstreden, juist omdat ze de mogelijkheid biedt om vormen van kritiek op Israëls Palestinapolitiek als ‘antisemitisch’ te stigmatiseren. Tientallen joodse organisaties en vooraanstaande joods-Israëlische wetenschappers spraken zich om die reden tegen de definitie uit, en zelfs de opsteller ervan, de joodse Amerikaan Kenneth Stern, verzet zich fel tegen wat hij noemt het ‘politieke misbruik dat ervan wordt gemaakt’.
Israël en de zogenoemde internationale Israël-lobby oefenen om diezelfde reden juist zware druk uit op Europese en Amerikaanse overheden, universiteiten en andere instellingen om de definitie aan te nemen en toe te passen. Voor hen is de definitie een wapen in wat zij de ‘Oorlog tegen BDS’ noemen: hun grootschalige internationale campagne om de BDS-beweging het zwijgen op te leggen. In Nederland wordt de IHRA-lobby aangevoerd door het Centrum voor Informatie en Documentatie Israël (CIDI), het Centraal Joods Overleg (CJO) en de SGP. Ook in deze kringen wordt er geen geheim van gemaakt dat het kaltstellen van de BDS-beweging het voornaamste doel is.
De gang van zaken in München laat zien hoe die ‘oorlog’ op lokaal niveau wordt gevoerd, en ook hoezeer Kenneth Stern en andere critici het gelijk aan hun zijde hebben. In de Beierse hoofdstad gebeurt precies waar zij voor waarschuwen. Met de definitie in de hand wordt alles wat naar BDS ruikt als antisemitisch gebrandmerkt en zoveel mogelijk uit de openbare ruimte verbannen. De definitie heeft weliswaar geen juridische status, maar fungeert als essentieel opstapje naar de harde sancties waarmee BDS-sympathisanten goeddeels van het publieke podium worden verwijderd.
De situatie in München zet de schijnwerper op de rol die de Israël-lobby in dit mechanisme speelt. De gemeentelijke maatregel is het resultaat van een dwingende lobby, met een hoofdrol voor de Israelitische Kultusgemeinde München und Oberbayern (IKG-M). Deze invloedrijke organisatie gaat al jaren voorop in het demoniseren van de BDS-beweging en het pleiten voor gemeentelijke maatregelen en invoering van de IHRA-definitie. Bij het door de christendemocratische CSU en de sociaaldemocratische SPD gedomineerde stadsbestuur vond de organisatie een gewillig oor.
Al in 2015 verkondigde voorzitter en boegbeeld Charlotte Knobloch dat de BDS-beweging het antisemitische ‘Kauft nicht bei Juden!’ van de nazi’s had vervangen door ‘Kauft nicht vom Jüdischen Staat!’ In de pers kreeg ze sindsdien volop ruimte om te beweren dat BDS-sympathisanten ‘antisemitische agitatoren’ zijn. ‘Antisemieten zijn het, door en door, en ze moeten als zodanig benoemd, ontmaskerd en behandeld worden.’ Hun doel is volgens Knobloch ‘de vernietiging van de joodse staat Israël’, die ze omschrijft als ‘een eiland van vrijheid, tolerantie, verscheidenheid en democratie’.
Wie naar Knobloch luistert hoort de hasbara (propaganda) van de Israëlische regering. Het boycotten van Israël zou volgens haar in heel Duitsland verboden moeten worden, met de BDS-beweging erbij. Veelvuldig wijst ze de Duitsers op hun historie en hun morele verantwoordelijkheid om bijtijds tegen antisemitisme op te treden.
Knoblochs mede-bestuurslid Marian Offman, tevens lid van de gemeenteraad namens de CSU, was binnen het stadsbestuur de aanjager van wat in de politiek de ‘gemeentelijke anti-BDS-wet’ is gaan heten. Offman beweert dat de BDS-beweging niet alleen het bestaansrecht van Israël ontkent, maar het ook nog eens gelijkstelt aan het naziregime. Beide zijn volgens de IHRA-definitie indicaties voor antisemitisme.
In de zomer van 2017 presenteerden Offmans CSU en coalitiegenoot SPD de ontwerpverordening die in december van dat jaar de goedkeuring van de gemeenteraad kreeg. De titel: ‘Tegen elke vorm van antisemitisme – Geen samenwerking met de antisemitische BDS-beweging’. De burgemeester van München prees de ‘absoluut noodzakelijke’ maatregel tegen de ‘antisemitische BDS-campagne’ in het licht van ‘onze historische plicht om vroegtijdig en vastberaden tegen antisemitisme op te treden’.
De München-case geeft ook een gezicht aan wie de ‘antisemitische agitatoren’ zijn op wie zo genadeloos jacht wordt gemaakt in de Oorlog tegen BDS. Komt hier de harde kern van het Europese antisemitisme in beeld? Allerminst.
In München worden de pijlen vooral gericht op de ‘Jüdisch-Palästinensische Dialoggruppe München’ (Joods-Palestijnse Dialooggroep München, JPDM), een organisatie die in 1985 is opgericht als podium voor joden en Palestijnen om elkaar te leren kennen en met elkaar in gesprek te komen. De leden zetten zich juist in voor de bestrijding van het antisemitisme, dat volgens de groepering in Duitsland zorgwekkend toeneemt.
De Dialooggroep wordt op de korrel genomen omdat zij zich solidair heeft verklaard met de BDS-oproep van 170 Palestijnse maatschappelijke organisaties. De groep licht dat op de eigen website toe. Zij meent dat internationale druk op Israël noodzakelijk is om het tot de stappen te dwingen die essentieel zijn voor evenwichtige machtsverhoudingen, vruchtbare onderhandelingen en vrede. Aangezien de internationale gemeenschap nog altijd nalaat sancties tegen Israël te treffen, is een internationale boycot het beste alternatief, aldus de groep, die hiermee de dynamiek achter het ontstaan en de groei van de BDS-beweging treffend onder woorden brengt.
Dat standpunt kwam de organisatie te staan op wat ze zelf omschrijft als ‘een langdurige en steeds heftiger campagne’. Daarin werd ze openlijk en van meerdere kanten beschuldigd van antisemitisme en het ‘delegitimeren’ (ontkennen van het bestaansrecht) van Israël. De hetze richtte zich in het bijzonder op het gezicht van de groep, de joodse Judith Bernstein, kleindochter van joden die in Auschwitz door de nazi’s zijn omgebracht, dochter van ouders die naar Palestina vluchtten en daar de kans kregen een nieuw bestaan op te bouwen, en zelf geboren en getogen in Jeruzalem. Nu zet ze zich in Duitsland in voor de bestrijding van antisemitisme en voor vrede in het Midden-Oosten.
Bernstein zag zich onder invloed van de campagne geleidelijk van het publieke podium geduwd. Organisatoren van debatten waaraan zij zou deelnemen kregen demonstranten van onder andere de Israelitische Kultusgemeinde op de stoep en zagen zich in de pers in verband gebracht met antisemitisme. Een conferentie waar zij zou spreken werd kort voor aanvang zonder opgaaf van redenen afgelast.
Ook een door haar georganiseerde vertoning van de film ‘Heimat am Rande’ van de Palestijns-Israëlische regisseur Wisam Zureik werd afgelast, nadat de bioscoop onder druk was gezet door een groepering die zich ‘Burgers van München tegen Antisemitisme en Israëlhaat’ noemt. Daarbij werd de Dialooggroep afgeschilderd als antisemitisch en de film als ‘een propagandafilm die Israël belastert en jodenhaat stimuleert’. De bioscoopbeheerders zouden ‘BDS-activisten steunen’ en werden met een bijzondere boycot bedreigd: ‘Holocaust-overlevenden hebben ons laten weten dat ze geen stap meer in uw bioscoop zetten’, stelde de groepering. Dat zulke dreigementen met name in Duitsland niemand onberoerd laten behoeft geen betoog.
Bernstein en haar Dialooggroep waren niet het enige doelwit in de lokale Oorlog tegen BDS. Een door de joods-Palestijnse organisatie ‘Salam Shalom’ georganiseerde bijeenkomst, waar de joodse schrijver Abraham Welzer een toespraak over antisemitisme zou houden, werd door de gemeente verboden. De reden: op de aankondiging stonden volgens de gemeente ‘formuleringen die in de richting van delegitimering van Israël gaan’, hetgeen ‘doet vermoeden dat tijdens de bijeenkomst de grens tussen Israëlkritiek en antisemitisme zal worden overschreden’. Het stedelijke cultureel centrum dat de bijeenkomst onderdak bood werd bedreigd met een subsidiestop. Een raadslid van de Groenen, een partij die de BDS-beweging eveneens de oorlog heeft verklaard, verwees de ‘antisemieten’ van Salam Shalom naar het kantoor van de extreemrechtse NPD, de Nationaldemokratische Partei Deutschlands.
Salam Shalom slaagde er op de valreep in een alternatieve accommodatie te huren van een katholieke organisatie. Maar na zware druk uit joodse en katholieke hoek annuleerde die de overeenkomst. Katholieke organisaties bleken door de eerdergenoemde Charlotte Knobloch te zijn aangespoord protest aan te tekenen tegen de komst van Abraham Welzer. De schrijver werd door Knobloch afgeschilderd als ‘berucht vanwege zijn antisemitische uitspraken’.
Welzer, die met zijn blog Der Semit ‘een andere joodse stem’ wil laten horen, klaagde Knobloch aan en kreeg in eerste instantie gelijk van de rechter, maar verloor de zaak in beroep. De rechter beriep zich onder andere op een e-mail van Melzer aan The Jerusalem Post, die door de krant naar buiten was gebracht. Daarin zou hij de Israëlische ministers Ayelet Shaked en Miri Regev – beiden fanatiek voorstander van de illegale Israëlische bezetting, kolonisering en annexatie van Palestijns gebied, en beiden begiftigd met een uitzonderlijke minachting voor Palestijnen – hebben aangeduid als ‘nazi-grieten’. Volgens de rechter is dat een antisemitische uitspraak.
In dit verziekte klimaat weerlegt de Dialooggroep de woeste beschuldigingen met bewonderenswaardig geduld. Nee, schrijft ze op de eigen website, wij ontkennen het bestaansrecht van Israël evenmin als het bestaansrecht van Palestina; en nee, een oproep tot een boycot van de staat Israël is evenmin een aanval op de (joodse) bevolking als een oproep tot een boycot van Rusland, Saudi-Arabië of Iran een aanval op de bevolking van die landen is – boycots die, constateert de groep, merkwaardig genoeg wél de zegen van de gemeenteraad hebben; en nee, BDS heeft niets met jodenhaat te maken, maar draait om gelijke rechten voor Palestijnen en Israëli’s: ‘Zodra Israël de bezetting beëindigt, houdt de BDS-beweging op te bestaan.’
De groep schrijft dat ze de gemeente en de burgemeester meermalen heeft verzocht haar standpunt in een gesprek te mogen toelichten. Tevergeefs. Judith Bernstein stuurde de burgemeester op persoonlijke titel een brief. Daarin sprak ze haar zorgen uit over de aantasting van de vrijheid van meningsuiting en vergadering, en het door middel van het antisemitisme-argument ‘de kop indrukken’ van een open en noodzakelijk debat over de Israëlische bezetting. Zij stelde dat de ‘anti-BDS-wet’ een scherpe politieke stellingname inhield en de spanningen rond de kwestie-Palestina/Israël aanjoeg die haar Dialooggroep juist in positieve banen probeerde te leiden. Ook zij werd niet gehoord.
Na de goedkeuring van de ‘anti-BDS-wet’ door de gemeenteraad schreef Bernstein de burgemeester nogmaals. Ze zei het te betreuren dat de gemeente en hijzelf ieder contact met de Dialooggroep uit de weg gingen. En ze waarschuwde nadrukkelijk dat de maatregelen contraproductief zijn: daarmee wordt het antisemitisme niet bestreden, maar eerder gestimuleerd, aldus Bernstein.
De burgemeester hield zich opnieuw doof, zoals hij zich ook doof hield voor een petitie waarmee inwoners van München hem opriepen de handen van de vrijheid van meningsuiting af te houden en de hetze tegen de Dialooggroep en andere organisaties te staken. De solidariteit van de burgemeester geldt alleen joden die Israëls Palestinapolitiek onbekritiseerd laten, niet ‘foute’ joden als Judith Bernstein.
In mei 2017 keerde hij zich schuimbekkend tegen een door haar georganiseerde voordracht van een andere ‘antisemitische’ jood, de bekende Israëlische journalist Gideon Levy, verklaard criticus van zowel Israëls Palestinapolitiek als van wat hij de ‘criminalisering van BDS’ noemt. Ook Levy beschouwt BDS als het enige middel om een eind aan de bezetting te maken. De burgemeester bezwoer dat hij dit soort bijeenkomsten niet meer zou toestaan. Een half jaar later had hij daar met de ‘anti-BDS-wet’ het instrument voor in handen.
De situatie in München staat niet op zichzelf, maar is kenmerkend voor een ontwikkeling die in heel Duitsland gaande is. In meerdere steden worden hetzes tegen BDS-sympathisanten gevoerd en wordt op anti-BDS-maatregelen aangestuurd of zijn zulke maatregelen al getroffen.
In Frankfurt is eenzelfde ‘anti-BDS-wet’ van kracht als in München – we schreven er eerder uitvoerig over – en daarnaast doet de gemeente alleen nog zaken met banken en andere financiële instellingen die geen ‘BDS-organisaties’ als klant accepteren en bestaande ‘BDS-rekeningen’ opheffen. De gemeente baseert zich op dezelfde verordening als de gemeente München: ‘Tegen elke vorm van antisemitisme – Geen samenwerking met de antisemitische BDS-beweging’. De verordening duikt ook in allerlei andere gemeenten op.
In Berlijn, waar de sociaaldemocratische SPD de verordening al in 2016 omhelsde, kondigde de burgemeester in het najaar van 2017 eenzelfde beleid aan als in Frankfurt en München. Hij beschuldigde de BDS-beweging onder meer van het gebruik van ‘methoden uit het nazi-tijdperk’. Dat deed hij nadat hij hard was aangevallen door de ‘Zentralrat der Juden in Deutschland’ (Centrale Raad van de Joden in Duitsland) en andere joodse organisaties, die hem openlijk verweten schandalig weinig tegen BDS te doen. Het invloedrijke Simon Wiesenthal Center, dat kantoren heeft in de Verenigde Staten, Canada, Zuid-Amerika en Europa, dreigde de burgemeester zelfs op te nemen in zijn top-10 van ernstigste antisemitische en anti-Israëlische dreigingen van 2017, als hij geen maatregelen tegen BDS-sympathisanten zou treffen.
In andere steden doen zich vergelijkbare ontwikkelingen voor. We beschreven eerder kenmerkende voorvallen, die sindsdien steeds frequenter voorkomen: zaaleigenaren die worden overstelpt met beschuldigingen en bedreigingen omdat ze ruimten verhuren aan ‘antisemieten’; organisaties als de Heinrich Böll Stichting en de Petra Kelly Stichting die onder druk worden gezet om de samenwerking met en ondersteuning van ‘BDS-groepen’ te staken; de gemeente Heidelberg die zwaar onder vuur kwam omdat de Amerikaans-Israëlische antropoloog, schrijver en BDS-sympathisant Jeff Halper een lezing gaf aan de plaatselijke hogeschool; en een bioscoop in Bonn die onder druk afzag van vertoning van de film ‘Junction 48’. De gelauwerde Israëlisch-Amerikaanse regisseur van die film, Udi Aloni, hekelde bij die gelegenheid openlijk de rol van de Israël-lobby en haar gezamenlijk optrekken met wat hij noemde ‘pro-Israëlische antisemieten’.
De Israëlische regering levert een bijdrage aan het offensief door zich op aanmatigende wijze met het Duitse subsidiebeleid te bemoeien. In december beschreven we hoe de Duitse overheid door Israël werd opgeroepen de subsidiëring van tientallen organisaties en instellingen te staken – waaronder het Joods Museum in Berlijn, het Filmfestival van Berlijn en het Israëlische online magazine +972Mag – vanwege hun aandacht voor BDS en andere ‘anti-Israëlische’ activiteiten.
Ook vestigden we eerder de aandacht op het onder druk zetten van banken om rekeningen van zogenaamde ‘antisemitische BDS-organisaties’ op te heffen. Ook die praktijk is sindsdien toegenomen. In de afgelopen twee jaar hebben Deutsche Bank, Postbank, DAB München en Commerzbank rekeningen van ‘BDS-organisaties’ opgeheven. Afgelopen september hief het Amerikaanse PayPal de rekening van de Duitse organisatie Internationalistisches Bündnis op, die eerder ook al door een andere bank was gedumpt.
Een campagne tegen de in Keulen gevestigde ‘Bank für Sozialwirtschaft’ (Bank voor Sociale Economie) laat zien hoe hard het spel wordt gespeeld en welke bizarre vormen het aanneemt. De bank ligt al jaren onder vuur omdat de joodse organisatie ‘Jüdische Stimme für gerechten Friede in Nahost’ (Joodse Stem voor Rechtvaardige Vrede in het Midden-Oosten) er een rekening heeft. Die organisatie is solidair met de Palestijnse BDS-oproep.
In het najaar van 2016 bezweek de bank onder de druk en hief de rekening van Jüdische Stimme zonder toelichting op. Op aandringen van de organisatie verklaarde de bank dat de reden daarvoor de opvatting van Jüdische Stimme met betrekking tot BDS was, en dat de bank daarop attent was gemaakt door een medewerker van The Jerusalem Post. Die krant is een van meerdere Israëlische media die actief deelnemen aan de ‘Oorlog tegen BDS’. The Jerusalem Post speelde een rol bij de opheffing van ‘BDS-rekeningen’ in Duitsland, Frankrijk en Oostenrijk, en wellicht ook in Ierland en de Verenigde Staten.
Jüdische Stimme reageerde met een verontwaardigd betoog. ‘Dat wij, als joden en Israëli’s, er door een Duitse bank van worden beschuldigd het bestaansrecht van Israël aan te vechten is schandelijk’, schreef de organisatie. Net als Judith Bernstein en haar Dialooggroep weerlegde ze de aantijgingen aan het adres van BDS-sympathisanten als ‘onjuist en propagandistisch’. Onomwonden typeerde ze de door de bank getroffen maatregel als een aanval op fundamentele rechten en vrijheden, waaronder het recht deel te nemen aan boycotcampagnes, en als ‘een reden voor diepe bezorgdheid’ voor alle inwoners van Duitsland. Ze riep alle rekeninghouders op te overwegen een andere bank te kiezen.
In 2017 keerde de bank op haar schreden terug en heropende de rekening. De bank is tegenstander van BDS, stelde ze in een verklaring, maar respecteert de uiteenlopende visies op de kwestie-Palestina/Israël en wenst de vrijheid van meningsuiting te beschermen, die zij ‘in het licht van Duitslands geschiedenis van bijzonder belang acht’. Daarnaast was de bank ervan overtuigd geraakt dat Jüdische Stimme zich niet tegen het bestaan van Israël keert, maar tegen de illegale Israëlische bezetting.
Daarmee riep de bank hel en verdoemenis over zich af. Vanuit Israël, de Verenigde Staten en Duitsland zelf stortte de Israël-lobby zich met haar volle gewicht op de bank. Duitse organisaties van joodse en andere snit bekogelden haar met beschuldigingen over haar ‘samenwerking’ met Jüdische Stimme en, zoals The Jerusalem Post afgelopen jaar met trompetgeschal openbaarde, ‘nog minstens drie andere BDS-organisaties’. Steeds explicieter werd de bank beschuldigd van het faciliteren van of zelfs directe betrokkenheid bij een boycot van Israël door ‘een bende antisemieten’, zoals een van de organisaties het uitdrukte. Meerdere organisaties zegden uit protest hun rekeningen bij de bank op: de LHBTI-organisatie ‘Magnus Hirschfeld’, de Duitse afdeling van het ‘Joods Nationaal Fonds’ en de daarmee samenwerkende organisatie ‘Keren Hayesod’.
Ook de per 1 mei 2018 door de Duitse regering aangestelde ‘speciale beambte voor het joodse leven in Duitsland en de strijd tegen het antisemitisme’ meldde zich direct aan het front. Deze Felix Klein noemde de BDS-beweging ‘in haar methoden en doelen antisemitisch’. Als voorbeeld wees hij op oproepen om Israëlische kunstenaars te boycotten, en het plakken van stickers met de tekst ‘Don’t buy!’ op Israëlische producten. ‘Dat zijn methoden uit de nazi-tijd’, meent hij.
Klein juicht de boycot van banken ‘met relaties met BDS’ door de gemeente Frankfurt toe als ‘een voorbeeld voor andere steden’. Ook de maatregelen in München en Berlijn zijn volgens hem signalen dat niet alleen antisemitisme, maar ook ‘het isoleren van Israël en het belasteren van Israël als apartheidsstaat niet zullen worden getolereerd’. Enkele maanden geleden noemde hij ‘BDS een antisemitische organisatie’ en stelde hij dat ‘de bankensector de verplichting heeft geen relaties met antisemieten en hun supporters te onderhouden’.
Namens de Israëlische regering stookte minister Gilad Erdan van Strategische Zaken, die de internationale Oorlog tegen BDS in grote lijnen coördineert, het vuur op. Op een conferentie in Frankfurt – waar Erdan ondanks zijn ontkenning van het bestaansrecht van Palestina gewoon welkom is – riep hij de Duitse banken onlangs nog eens dringend op zich aan te sluiten bij het offensief tegen de ‘antisemitische haatcampagne tegen Israëls bestaansrecht’.
Vanuit de VS gooiden machtige organisaties als het ‘American Jewish Committee’ (AJC) zich in de strijd, en ook het Simon Wiesenthal Center deed weer van zich spreken: het dreigde de bank in de top-10 van ernstigste antisemitische en anti-Israëlische dreigingen van 2018 op te nemen. Toen de bank niet voor die chantage boog voegde het Center de daad bij het woord. In de internationale antisemitisme-top-10 heeft de bank gezelschap van onder meer de bekende voorvechter van Palestijnse rechten en voormalig Pink Floyd-voorman Roger Waters, het Amerikaanse verhuurplatform voor vakantie-accommodaties Airbnb, de leider van de Britse Labour-partij Jeremy Corbyn en de VN-organisatie voor steun aan vluchtelingen uit Palestina in het Midden-Oosten, de UNRWA.
Onder al dit geweld maakte de bank opnieuw een draai. Eind december kondigde ze aan de politieke opvattingen van Jüdische Stimme door een deskundige op hun antisemitische gehalte te laten beoordelen. Dat gebeurde op advies van Felix Klein. Het onderzoek wordt uitgevoerd door historica en antisemitisme-onderzoekster Juliane Wetzel, werkzaam aan de Technische Universiteit van Berlijn. De maatstaf die Wetzel zal hanteren is de IHRA-definitie van antisemitisme, schrijft de bank. Haar oordeel wordt eind mei verwacht.
Jüdische Stimme moest het besluit in de krant lezen en reageerde opnieuw met een scherpe verklaring. Daarin wijst ze het onderzoek principieel af en sluit ze iedere medewerking uit. De organisatie vindt het ongehoord dat haar leden, wier familieleden slachtoffer waren van het Duitse antisemitisme (onder meer van discriminerende maatregelen van Duitse banken), tachtig jaar later zelf door een bank op zuiverheid worden onderzocht. Nota bene naar aanleiding van een intensieve lastercampagne van ‘rechtse activisten en vertegenwoordigers van de staat Israël’ die zélf associaties met antisemitisme oproept en waartegen een joodse organisatie juist bescherming zou moeten genieten. Jüdische Stimme spreekt van ‘onsmakelijke historische parallellen’.
Strijdvaardig kondigt de organisatie aan de tegen haar gerichte campagne breed onder de aandacht te gaan brengen. Die campagne is, verklaart ze, onderdeel van een internationale ‘door Israël opgezette campagne om de BDS-beweging tot zwijgen te brengen’. Daartoe bedienen de activisten zich van ‘valse beschuldigingen van antisemitisme tegen mensen en organisaties die zich uitspreken voor de mensenrechten van het Palestijnse volk’. Daarbij wordt een cynisch misbruik gemaakt van de gepolitiseerde IHRA-definitie, en wordt ‘de term antisemitisme gemanipuleerd voor de politieke korte termijn-wensen van de Israëlische regering’.
De Oorlog tegen BDS is een gevaarlijke campagne die veel te lang buiten de schijnwerpers is gehouden, waarschuwt Jüdische Stimme. Ze is uitermate schadelijk voor zowel Palestijnen als joden en het is hoog tijd dat zij wordt gestopt, om te beginnen door het beest bij de naam te noemen. ‘Zoals uit de term Jüdische Stimme blijkt hebben wij een stem, en het is ons vaste voornemen die te gebruiken en om gehoord te worden’, schrijft de organisatie.
Jüdische Stimme krijgt steun van een internationaal gezelschap van bijna honderd vooraanstaande joodse wetenschappers en intellectuelen. In een open brief veroordelen zij de wereldwijde lastercampagnes tegen ‘organisaties en personen die solidair zijn met de Palestijnse strijd voor gelijkheid en bevrijding’, en de aanvallen op Jüdische Stimme en de Bank für Sozialwirtschaft in het bijzonder. ‘Het is voor het eerst sinds de ondergang van het naziregime dat een Duitse bank onder druk wordt gezet om een rekening van een joodse organisatie op te heffen’, schrijven zij.
Ook op nationaal niveau doet de Oorlog tegen BDS zich in Duitsland voelen. Het parlement, de Bondsdag, staat zwaar onder druk, maar biedt tot dusver weerstand aan de oproep de BDS-beweging te verbieden. Bondsdagvoorzitter Wolfgang Schäuble benadrukte afgelopen oktober tijdens een bezoek aan Israël dat de beweging alleen langs politieke weg zal worden bestreden. Niet alleen ‘omdat wij geloven dat een verbod geen meerwaarde zal hebben’, maar ook omdat zo’n besluit ‘volgens de Duitse Grondwet alleen door de onafhankelijke rechterlijke macht kan worden genomen’. En terecht, voegde hij daaraan toe.
Wel stemde de Bondsdag afgelopen april met grote meerderheid in met een motie die de ‘activiteiten van de BDS-beweging nadrukkelijk afkeurt’. In januari was al een motie aangenomen waarin pleidooien voor een boycot van Israël ‘onaccaptabel’ werden genoemd. De regering werd opgeroepen zich ‘krachtdadig tegen de BDS-beweging op te stellen’, en verder de IHRA-definitie in alle geledingen van de maatschappij ingang te doen vinden en de Duitse deelstaten aan te sporen tot een scherp beleid. In dezelfde motie werd gevraagd om het aanstellen van de speciale ‘antisemitisme-beambte’, die enkele maanden later aantrad in de persoon van de genoemde Felix Klein.
Het beeld dat oprijst uit de rondgang langs het Duitse front in de internationale Oorlog tegen BDS is ronduit alarmerend. Op alle politieke niveaus worden organisaties en personen die op de een of andere manier sympathiseren met de BDS-beweging bestreden. Met steun van Israël en internationale organisaties voert de Duitse Israël-lobby lastercampagnes, chanteert ze banken, zaalverhuurders en bioscoopeigenaren, en lobbyt ze voor maatregelen tegen zogenaamde ‘BDS-organisaties’ en vóór invoering van de IHRA-definitie. Het doel is steeds het onmogelijk maken van debat door het kaltstellen van personen en organisaties – joods en niet-joods – die opkomen voor de rechten van de Palestijnen. Die dienen te worden geïsoleerd door ze als ‘antisemieten’ uit te sluiten van subsidies, accommodaties, vergunningen en bankrekeningen. De IHRA-definitie vervult in dit mechanisme een essentiële rol.
In The Intercept noemden de journalisten Glenn Greenwald en Ryan Grim de pogingen tot criminalisering van alles wat naar BDS zweemt anderhalf jaar geleden ‘een van de grootste bedreigingen voor de vrijheid van meningsuiting in het Westen’. De ontwikkelingen in Duitsland – en ook in Nederland, andere Europese landen en de Verenigde Staten – onderstrepen het belang van die waarschuwing. Er wordt in toenemende mate inbreuk gemaakt op elementaire vrijheden, hun formele bescherming onder de Duitse Grondwet en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens ten spijt.
Het ligt voor de hand dat gedupeerden steeds vaker naar de rechter zullen stappen om hun recht te halen. Afgelopen oktober deden activisten van de BDS-beweging dat met succes in de stad Oldenburg, waar het gemeentebestuur tot tweemaal toe een bijeenkomst had verboden. Anderzijds leert de zaak van Klaus Ried in München, waarmee dit artikel begon, dat op dit pad juridische barrières wachten die uithoudingsvermogen en een goed gevulde kas vereisen. Belangrijker is daarom dat politieke partijen, mensenrechtenorganisaties en andere belangenorganisaties openlijk stelling nemen en luid en duidelijk opkomen voor het recht van burgers om voor boycots en sancties te pleiten, óók als het om Israël gaat. In Nederland gaf GroenLinks afgelopen weekend het goede voorbeeld.
Zeker is dat Israël en de Israël-lobby hun strijd onverminderd zullen voortzetten. Afgelopen november nog kwam een Israëlische minister in Brussel vertellen dat Europa de ‘fundamenteel antisemitische BDS-beweging’ vóór de komende Europese verkiezingen tot zwijgen moet hebben gebracht, en verder in alle politieke en geografische geledingen de IHRA-definitie dient te onderschrijven.
Het offensief werd ondersteund met een lasterlijk en misleidend rapport van het Israëlische ministerie van Strategische Zaken, getiteld ‘The Money Trail’. Daarin werd de Europese Unie gemaand de subsidiëring te staken van tal van organisaties – onder andere het Nederlandse PAX – die ‘anti-Israëlische delegitimering en boycots’ zouden ‘promoten’. Onlangs publiceerde het ministerie met het rapport ‘Terrorists in Suits’ een opvolger. Ditmaal heet het dat ‘organisaties die Israël delegitimeren en de BDS-campagne promoten’ zijn ‘geïnfiltreerd en overgenomen door terroristen van Hamas en het Volksfront voor de Bevrijding van Palestina’ – een oude en veelvuldig bekritiseerde verdachtmaking, die nog eens tot het bot wordt afgekloven.
In Nederland opereren lobbyorganisaties volgens hetzelfde patroon. Pleidooien voor de IHRA-definitie gaan bij activisten van het CIDI, het Nieuw Israëlietisch Weekblad, de SGP, de ChristenUnie en andere organisaties hand in hand met het beschuldigen van ‘BDS-organisaties’ of de hele BDS-beweging van antisemitisme en banden met terroristen, en regelmatig worden ook associaties met het naziregime niet geschuwd. Net als in Duitsland blijven ‘foute’ joden niet gespaard.
Dat met al dit geweld de bestrijding van het antisemitisme wordt ondermijnd – opgeofferd aan de politieke belangen van de Israëlische regering, zoals Jüdische Stimme het uitdrukt – is wellicht nog het meest cynische aspect van de Oorlog tegen BDS. Door Jan en alleman van antisemitisme te beschuldigen verliest dat begrip iedere betekenis. Als iedereen antisemiet is, is niemand het. Voor de Israëlische regering en haar hardcore medestanders in Europa en de Verenigde Staten lijkt het niet meer dan collateral damage.