De recente adviesopinie van het Internationaal Gerechtshof verplicht Nederland om de handel met Israëlische nederzettingen te verbieden. Al in 2014 werd de regering door juristen op die plicht gewezen, maar zij werden genegeerd.
De Israëlische aanwezigheid in bezet Palestina is in strijd met het Palestijnse recht op zelfbeschikking, en met het verbod op het verwerven van grondgebied met geweld. Om die twee hoofredenen is Israëls regime van bezetting en kolonisering illegaal. Israël moet zich terugtrekken en de Palestijnen schadeloos stellen. Aldus het Internationaal Gerechtshof in zijn adviesopinie van 19 juli over de juridische consequenties van de Israëlische bezetting van Oost-Jeruzalem, de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook.
Consequenties zijn er ook voor derde staten zoals Nederland, schrijft het hof. Die hebben de verplichting om de bestaande illegale situatie niet te erkennen, en om af te zien van elke vorm van hulp of steun die het voortbestaan ervan ten goede komt. Zij dienen zich, samen met de VN, in te zetten om het oordeel van het hof in de praktijk te realiseren. Een aantal relevante citaten:
Het is de taak van alle staten om er, met inachtneming van het VN-Handvest en het internationaal recht, voor te zorgen dat een einde wordt gemaakt aan elke belemmering voor de uitoefening door het Palestijnse volk van zijn recht op zelfbeschikking die het gevolg is van de illegale aanwezigheid van Israël in de bezette Palestijnse gebieden.
Bovendien hebben alle staten die partij zijn bij het Vierde Verdrag van Genève de plicht om er, met eerbiediging van het VN-Handvest en het internationaal recht, voor te zorgen dat Israël het internationaal humanitair recht, zoals vervat in dat Verdrag, naleeft.
Het hof noemt verschillende voorbeelden van praktische maatregelen die staten moeten nemen om recht te doen aan deze uitgangspunten. Daaronder:
[…] de verplichting om stappen te ondernemen om handels- of investeringsbetrekkingen te voorkomen die bijdragen aan de instandhouding van de illegale situatie die door Israël in de bezette Palestijnse gebieden is gecreëerd.
Met andere woorden: de Nederlandse regering heeft de plicht om elke vorm van handel en investeringen te verbieden die ten goede komt aan (het voortbestaan van) de illegale Israëlische nederzettingen in bezet Palestijns gebied. Het pijnlijke: dat weet de regering al ruim tien jaar.
In februari 2014 waarschuwde de Dienst Juridische Zaken (DJZ) van het ministerie van Buitenlandse Zaken dat derde staten (zoals Nederland) dienen te verzekeren dat handel met de Israëlische nederzettingen geen inbreuk maakt op de belangen van de lokale Palestijnse bevolking. Dat is een bindende verplichting.
In april 2014 waarschuwde de juridisch adviseur van het ministerie dat handel met de Israëlische nederzettingen inbreuk maakt op het Palestijnse recht van zelfbeschikking. Het toestaan ervan is in strijd met de plicht dat recht te respecteren. Ook dat is een bindende verplichting.
In beide gevallen wezen de juristen op de aansprakelijkheid van Nederland bij het niet naleven van zijn verplichtingen ten opzichte van de Palestijnen en de internationale gemeenschap. Met andere woorden: tien jaar geleden wist de regering dat een verbod op de handel onontkoombaar was, maar die kennis werd onder het tapijt geveegd.
Deze feiten kwamen boven tafel via een verzoek onder de Wet open overheid (Woo) dat wij samen met SOMO indienden bij het ministerie van Buitenlandse Zaken. Dat Woo-verzoek maakte deel uit van ons onderzoek naar het zogeheten ‘ontmoedigingsbeleid’ waarmee de regering het verbod op handel omzeilde. Begin dit jaar publiceerden we vijf artikelen over de kostenverslindende chaos van dit beleid, en de rol van de overheid om de handel juist te stimuleren en er zelf in te participeren. Daartoe werd het beleid tot op het bot uitgekleed.
Onduidelijk blijft wat er in 2014 precies met de waarschuwingen van de juristen is gebeurd. Met welke argumenten zijn ze verworpen? En door wie? Hebben ze de minister bereikt, of zijn ze door de ambtelijke top ‘opgeborgen voor het nageslacht’, zoals dat in april 2003 gebeurde met de waarschuwingen van dezelfde DJZ over de illegaliteit van de Irakoorlog? Zijn ze in de Ministerraad besproken, of door een minister op eigen houtje afgedaan? Zijn ze met de Tweede Kamer gedeeld?
Die antwoorden zijn te meer belangrijk daar het negeren van juridische adviezen ten faveure van Israël de spuigaten uitloopt. Twee recente voorbeelden zijn de levering van onderdelen voor Israëlische F-35-gevechtsvliegtuigen, en de Nederlandse Gazapolitiek. Beide dossiers leidden dit jaar tot grote turbulentie, waaronder rechtszaken en aanhoudende onrust onder ambtenaren en diplomaten.
Tegen die achtergrond zijn ook de protesten geëscaleerd tegen bedrijven en instellingen die profiteren van het uitblijven van een handelsverbod met de Israëlische nederzettingen. Beruchte voorbeelden zijn het reisplatform Booking.com, pensioenfondsen ABP en PFZW, en banken zoals ING. Intussen hebben wij samen met onze partners SOMO, ELSC en Al-Haq aangifte gedaan tegen Booking.com – een zaak waarbij wij elke steun kunnen gebruiken.