Het regeringsbeleid dat handel met Israëls illegale nederzettingen ‘ontmoedigt’ is een façade waarachter die handel juist gedoogd en zelfs gepromoot wordt. Dat blijkt uit documenten die door The Rights Forum en SOMO zijn verkregen middels een Woo-verzoek. Komende dagen publiceren wij onze bevindingen.
Nederland kent al sinds 2006 een zogenoemd ‘ontmoedigingsbeleid’. Dat heeft tot doel om Nederlandse handel met de illegale Israëlische nederzettingen in bezet Palestina te ‘ontmoedigen’. Het werd ingevoerd om een algeheel verbod op die handel te voorkomen en moest de indruk wekken dat de Nederlandse overheid er desondanks alles aan doet om het recht na te leven.
De Israëlische nederzettingen zijn ook volgens de Nederlandse regering illegaal en gelden als voornaamste obstakel voor vrede tussen Israël en Palestina. Wie ermee handelt gedoogt hun illegale bestaan en draagt bij aan hun groei. Daarmee wordt inbreuk gemaakt op het zelfbeschikkingsrecht van de Palestijnen op wier land ze zijn gebouwd.
Al in 2013 bleek uit publicaties van NRC dat het beleid schromelijk faalde. ‘In de praktijk stimuleert de overheid die samenwerking [tussen Nederlandse bedrijven en Israëlische bedrijven die actief zijn in de nederzettingen] zelfs’, schreef NRC destijds. Het bleef niet bij die ene misstap. In 2017, 2020, 2021 en 2022 gebeurde het opnieuw, steeds met politieke en maatschappelijke ophef tot gevolg. Intussen groeien de Israëlische nederzettingen als kool en worden de Palestijnen in hoog tempo van hun land gedreven.
Om deze redenen besloten The Rights Forum en de Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen (SOMO) in januari van dit jaar een verzoek onder de Wet Open Overheid (Woo) in te dienen bij het verantwoordelijke ministerie van Buitenlandse Zaken. Daarin vroegen wij ambtelijke communicatie, memo’s, factsheets en andere documenten op die inzicht bieden in de uitvoering van het falende beleid.
Ons Woo-verzoek stuitte op tegenwerking. Pas na procedurele stappen en met grote vertraging ontvingen wij in twee etappes 394 documenten. Daarvan werden er slechts negen volledig openbaar gemaakt; 228 zijn deels onleesbaar gemaakt; 155 zijn volledig onleesbaar gemaakt; twee waren al openbaar. Tegen die disproportionele geheimhouding is door ons bezwaar aangetekend.
De vrijgegeven documenten geven een schokkend beeld. Om het falende beleid uit te voeren is een kostenverslindende machinerie opgetuigd rond een cultuur van permanent overleg waarbij talloze ambtenaren, afdelingen, maar ook andere ministeries, diplomaten in Tel Aviv en Ramallah, en de minister zelf zijn betrokken. Onder ambtenaren heersen chaos, misverstanden en onbegrip.
Een ernstige bevinding is dat de regering juridische adviezen blijkt te hebben genegeerd. Daarin wordt gewaarschuwd dat handelsrelaties tussen de Israëlische nederzettingen en Nederlandse bedrijven en instellingen verboden dienen te worden ‘omdat NL anders in strijd handelt met het internationale recht en aansprakelijk is niet alleen ten opzichte van het [Palestijnse] volk in kwestie, maar tevens ten opzichte van de gehele internationale gemeenschap’.
Ernstig is ook de bevinding dat het de overheid zelf is die het regereringsbeleid met voeten treedt – beter gezegd: tot een farce maakt. Relaties tussen Nederlandse bedrijven en de nederzettingen blijken meermaals actief tot stand gebracht, waarbij het ontmoedigingsbeleid zelfs willens en wetens werd verzwegen.
Uit de documenten blijkt daarnaast dat het beleid door de overheid stapsgewijs is uitgekleed. Zo het in 2006 al iets voorstelde resteert 17 jaar later een keizer zonder kleren. Ambtenaren zijn zich daarvan bewust. Dat kreeg zelfs staatsrechtelijke consequenties nadat een Tweede Kamermotie hen met de onuitvoerbaarheid confronteerde. Eén van hen verzuchtte daarop: ‘Hmmm. En als daarin door een wat slimmere journalist gegraven gaat worden blijkt dan dat wij ervan wisten […].’
De onvermijdelijke conclusie is dat het ontmoedigingsbeleid feitelijk neerkomt op een gedoogbeleid of zelfs een aanmoedigingsbeleid. Het maximaliseren van de handel en relatie met Israël staan in het Nederlandse beleid voorop. De prijs die ons land daarvoor betaalt – in termen van betrokkenheid bij schendingen van het internationaal recht, imagoschade en belastinggeld – is enorm. Komende dagen zullen we onze bevindingen in een serie artikelen publiceren.