Deze week staat in Den Haag en Europa de beruchte ‘IHRA-definitie van antisemitisme’ op de politieke agenda. De door de Israël-lobby gepushte definitie heeft minder te maken met de bescherming van joden dan met de verdediging van Israëls politiek van bezetting, kolonisering en overheersing.
Eén ding moet je ze nageven, de lobbyisten voor de zogeheten ‘IHRA-definitie van antisemitisme’: aan bezieling ontbreekt het ze niet. Hoe vaak hun definitie ook als schadelijk is afgebrand, ze leuren stug door. Wat heet: Europabreed gaan de activisten van de zogenoemde Israël-lobby als opdringerige vertegenwoordigers de deuren langs: ‘Heeft u ‘m al? Helemaal nieuw. Omvat ook het nieuwe antisemitisme! Kopen?’
De kritiek op de IHRA-definitie, genoemd naar de International Holocaust Remembrance Alliance, is bekend: ze is niet alleen onduidelijk, maar bovenal een politiek instrument om kritiek op Israëls Palestinapolitiek als ‘antisemitisch’ de kop in te kunnen drukken. Met de definitie is niet zozeer de bescherming van joden, maar bovenal die van Israëls politiek van bezetting, kolonisering en overheersing gediend. Aan de definitie hangen elf voorbeelden van wat wordt genoemd ‘hedendaags antisemitisme’. De meerderheid daarvan heeft betrekking op Israël.
Veelzeggend is dat de opsteller van de definitie, de Amerikaan Kenneth Stern, fel tegenstander is van toepassing ervan. Zijn elf voorbeelden waren destijds, in 2004, bedoeld als hulpmiddel bij het registreren van antisemitisme, zegt hij. Met zijn aandachtspunten wilde hij laten zien dat achter bijvoorbeeld een vergelijking tussen beleid van Israël en dat van het naziregime antisemitisme kan schuilen. In de praktijk constateert hij echter dat iedereen die zo’n vergelijking maakt stante pede van antisemitisme wordt beschuldigd. Daarmee wordt de bestrijding van antisemitisme niet alleen gepolitiseerd, maar ook ondermijnd.
Om zich heen ziet Stern hoe ‘pro-Israël-groepen’ in de wereld van politiek, wetenschap, cultuur en publieke opinie de definitie misbruiken om de vrijheid van meningsuiting, vergadering en demonstratie in te perken. En hoe docenten ertoe neigen hun leerstof aan te passen, om maar niet van antisemitisme te kunnen worden beschuldigd. Ook ziet hij hoe de definitie wordt misbruikt om joden die tegen het zionisme of de Israëlische politiek gekant zijn het zwijgen op te leggen. In plaats van joden bescherming te bieden tegen antisemitisme, is de definitie in de praktijk een instrument om ‘foute’ joden aan te pakken.
Sterns kritiek wordt breed onderschreven en de oppositie tegen de definitie is sterk, zeker ook van joodse zijde. Maar dat weerhoudt Israël en de Israël-lobby er niet van haar op ieder podium te blijven pushen. Overal oefenen zij zware emotionele en politieke druk uit op overheden en instellingen om de definitie te omarmen. Acht Europese landen hebben dat inmiddels gedaan, en in Amsterdam vond de definitie, verstopt in een voetnoot, haar weg in een gemeentelijk Joods Akkoord.
Alsof de definitie zelf niet al vaag genoeg is, heeft ze op al deze plaatsen de status van ‘niet juridisch bindende werkdefinitie’. Er is waarschijnlijk niemand die kan uitleggen wat dat precies betekent, maar in Amsterdam is goed te zien wat het gevolg is van het aannemen ervan: met de definitie in de hand probeerden lobbyorganisaties folderacties van het Nederlands Palestina Komitee verboden te krijgen en pro-Palestijnse demonstraties op de Dam aan banden te laten leggen. In Amsterdam gebeurt precies waar Stern voor waarschuwde.
Deze week volgt een nieuwe ronde in het IHRA-offensief. Op een Europese conferentie in Wenen over de bestrijding van ‘antisemitisme en antizionisme’ komt EU-voorzitter Oostenrijk woensdag met een door de Europese Raad te omarmen concept-voorstel, waarin de IHRA-definitie is opgenomen. Uit de aankondiging van de conferentie blijkt uit welke hoek de wind in Wenen zal waaien. Van alle mogelijke vormen van antisemitisme wordt er welgeteld één genoemd. Dat is niet het antisemitisme dat zich in landen als Hongarije, Polen en Oostenrijk zelf manifesteert, en ook niet het antisemitisme binnen de alt right-beweging, maar, in de woorden van de organisatoren: ‘Heel vaak wordt antisemitisme tot uitdrukking gebracht door overdreven of disproportionele kritiek op Israël.’
Vooruitlopend op de conferentie diende in Den Haag SGP-Kamerlid Kees van der Staaij een motie in, waarin hij de regering vraagt ‘steun te verlenen aan het binnen de EU overnemen van de IHRA-definitie’. De motie komt dinsdag in stemming. De SGP is een van de steunpilaren van de Israël-lobby in Nederland, en vurig pleitbezorger van de illegale Israëlische kolonisering van Oost-Jeruzalem en de Westelijke Jordaanoever. Palestijnse rechten doen er voor de partij niet toe. Die staan alleen maar de inlossing van een goddelijke belofte in de weg.
Vorig jaar probeerde Van der Staaijs SGP-collega Roelof Bisschop de regering al met een motie tot het overnemen van de definitie te bewegen. Uit de tekst bleek hoezeer de partij de definitie beschouwt als een instrument om verzet tegen de Israëlische overheersing te smoren. Bisschop informeerde namelijk meteen welke gevolgen het aannemen van de definitie zou hebben voor de ‘antisemitische’ BDS-beweging. Het kabinet liet weten geen behoefte aan de definitie te hebben, en herinnerde de SGP’er eraan dat oproepen tot boycots, desinvesteringen en sancties (BDS) in Europa onder de vrijheid van meningsuiting en vergadering vallen.
Intussen wordt er, zoals door Kenneth Stern voorspeld, in internationaal verband gewerkt aan een op de IHRA-definitie geënte ‘working definition of anti-Palestinianism’. De landen en steden die de IHRA-definitie aanvaarden kunnen er straks moeilijk omheen ook die te omarmen. Het in beperkte kring circulerende concept is naar verluidt voorzien van een hele reeks voorbeelden van ‘hedendaags anti-Palestijns racisme’.
Het claimen dat er geen Palestijns volk bestaat is er daar één van. Het ontkennen of tegenwerken van het Palestijnse recht op zelfbeschikking en een eigen staat een tweede. Ook de bekende complottheorieën (‘De Palestijnen willen de joden de zee in drijven’) en vergelijkingen met het naziregime (‘Niet Hitler, maar de mufti van Jeruzalem was het brein achter de Holocaust’ – een quote van premier Netanyahu) staan op de lijst.
Interessant is dat ook het schade toebrengen aan Palestijnen uit naam van een extremistische interpretatie van een godsdienst expliciet tot het anti-Palestijns racisme wordt gerekend. Van der Staaij en de zijnen kunnen de borst natmaken.