Op donderdag 6 april vond een Kamerdebat plaats over een met Israël te sluiten defensieverdrag. Vrijwel geen partij kwam opdagen en antwoorden van het kabinet blonken uit door vrijblijvende vaagheid. Toch werd het verdrag deze week aangenomen.
Donderdag 6 april debatteerde de Tweede Kamer over goedkeuring van een verdrag tussen Israël en Nederland dat de juridische ‘status van hun strijdkrachten’ op elkaars grondgebied regelt. Volgens het kabinet is dat een noodzakelijke stap voor nauwere samenwerking met het Israëlische defensie-apparaat. Ondanks de structurele mensenrechtenschendingen van het Israëlische leger en het annexatie- en nederzettingenbeleid van de Israëlische regering stemde een Kamermeerderheid voor goedkeuring van het verdrag.
Treurig was dat bij het debat vrijwel geen Kamerleden aanwezig waren. Alleen DENK, de initiator van het debat, de SP en PVV waren vertegenwoordigd. Regeringspartijen VVD en D66 hadden zich weliswaar aangemeld, maar trokken zich om onduidelijke redenen terug.
Tijdens het debat hekelde Tunahan Kuzu van DENK de Nederlandse hypocrisie ten aanzien van de Israëlische bezetting en onderdrukking van de Palestijnen. Ook wees hij erop dat Israël kampioen-schender is van VN-resoluties. SP-Kamerlid Frank Futselaar vroeg zich vooral af wat de aanleiding voor het verdrag was, en waarom het inhoudelijk verschilt van vergelijkbare verdragen die Nederland eerder heeft gesloten.
Namens het kabinet slaagde minister van Defensie Kajsa Ollongren (D66) er niet in om deze en andere vragen te beantwoorden. De samenwerking zou volgens het kabinet bijdragen aan de versterking en innovatie van de Nederlandse krijgsmacht; Israël beschikt over waardevolle kennis en technologie, aldus Ollongren. Volgens Futselaar van de SP is dat niet het punt; hij vroeg zich terecht af waarom je een militair verdrag zou sluiten met een land dat zich aanhoudend schuldig maakt aan schendingen van het internationaal recht. Het antwoord daarop werd begraven in vaagheden.
Ook werd de vraag gesteld waarom met Israël maar liefst negen jaar over het verdrag is onderhandeld, terwijl er volgens het kabinet geen concrete plannen voor defensiesamenwerking bestaan. Doen we dat ook met willekeurige andere landen?, wilde de Kamer weten. Volgens Ollogren is negen jaar ‘geen ongebruikelijk lange duur’. Zij noemde een paar landen, waaronder Burkina Faso en Jordanië, als andere voorbeelden. De vraag is of dat klopt. Maar de crux is dat er in het geval van Israël wel degelijk concrete plannen bestaan, in de vorm van de aanschaf van een raketsysteem van leverancier Elbit, zoals wij eerder deze week schreven.
Daarnaast is het zorgwekkend dat bij dit verdrag, vergeleken met andere verdragen die Nederland heeft getekend, andere regels gelden met betrekking tot het dragen van wapens. Zo is met Israël afgesproken dat de wetten en regels van de zendstaat gelden, en niet die van de ontvangende staat. Ook voor deze uitzonderingspositie kon minister Ollongren geen reden geven.
Een terechte vraag die meermaals door Kuzu en Futselaar werd gesteld is hoe de rechten van de Palestijnen in dit verdrag en overige onderlinge afspraken worden gewaarborgd, en hoe wordt voorkomen dat de Nederlands-Israëlische samenwerking (in)direct bijdraagt aan rechtenschendingen. In haar reactie volstond Ollongren met de opmerking dat het verdrag ‘niet indruist tegen artikel 90 van de Grondwet of de Nederlandse grondhouding ten aanzien van het internationaal recht en mensenrechten’.
Dat tekortschietende antwoord is opmerkelijk. Ollongren stelde namelijk in hetzelfde debat dat het kabinet geen screening zal uitvoeren om te voorkomen dat Israëlische militairen die zich schuldig hebben gemaakt aan volkenrechtelijke misdaden of terreurdaden bij de samenwerking betrokken raken. Dat betekent dat het kabinet met het sluiten van dit verdrag in de toekomst mogelijk een samenwerking aangaat met militairen die misdaden hebben begaan. Of, zoals Kuzu dit heikele punt tijdens het debat illustreerde:
Deze militaire samenwerking tussen Israël en Nederland betekent dat de sniper die Shireen Abu Akleh heeft gedood gewoon kan deelnemen aan militaire activiteiten op Nederlands grondgebied. Zonder deze screening is het reëel dat er oorlogscriminelen zullen trainen op Nederlands grondgebied.
Het voorbeeld illustreert de bredere praktijk waarin het kabinet voorbeelden van Israëls schendingen van het internationaal recht keer op keer van tafel veegt met de bewering dat ‘Nederland Israël consequent aanspreekt op de voortgang en uitkomsten van verschillende onderzoeken’. Wat dat betreft is het onderzoek naar de moord op Shireen Abu Akleh tekenend: ondanks Nederlands gemopper is de dader door Israël niet aangeklaagd, laat staan veroordeeld.
Ollongren benadrukte dat het verdrag op geen enkele manier kan worden gezien als goedkeuring van de Israëlische bezetting en dat alleen zal worden samengewerkt binnen Israëls internationaal erkende grenzen van voor 1967. Daarnaast is het verdrag volgens de minister ‘opgesteld met het oog op respect voor het internationaal recht en mensenrechten en wordt elke vorm van samenwerking daarom zorgvuldig en afzonderlijk afgewogen’. Ook onderstreepte zij dat de samenwerking met Israël de bezetting van de Palestijnse gebieden niet mag faciliteren of versterken: ‘Er wordt geen Nederlandse kennis overgedragen die concreet bijdraagt aan de instandhouding van de bezetting.’
Hoe Ollongren die afspraak gaat waarborgen bleef volstrekt onduidelijk. Het Israëlische leger vormt immers de spil van de bezetting en is verantwoordelijk voor het geweld, de onderdrukking en de apartheid waarmee de Palestijnse bevolking al decennia dag in, dag uit wordt geconfronteerd. Het leger faciliteert de bezetting en beschermt de kolonisten die pogroms aanrichten in bezet gebied. Daar kun je als Nederland niet omheen werken.
Ondanks het onbevredigende debat werd het verdrag op dinsdag 11 april met een ruime meerderheid aangenomen. Alleen DENK, BIJ1, SP, PvdD en FvD stemden tegen. Opvallend is dat ook GroenLinks, de PvdA en D66 voor het verdrag stemden. Een motie van Kuzu om een jaarlijkse planning voor defensiesamenwerking met Israël voor te leggen aan de Kamer kreeg meer steun, waaronder van regeringspartij D66, maar werd desondanks verworpen. Volgende week debatteert de Kamer over de aanschaf van het Israëlische wapensysteem. In een volgend artikel gaan we daar dieper op in.
In de marge van het het debat meldde minister van Buitenlandse Zaken Wopke Hoekstra (CDA) dat op aandringen van Nederland in Europees verband een demarche (diplomatiek protest) wordt voorbereid tegen Israëls ‘annexatiebeleid’. In een eerdere nietszeggende reactie op schriftelijke Kamervragen van Sjoerd Sjoerdsma (D66) hierover ging de minister antwoorden nog uit de weg. Luxemburg sprak tijdens een recente vergadering van de VN-Mensenrechtenraad wel al van de jure en de facto annexatie van Palestijns gebied.