Meer dan zes maanden geleden plaatste Israël plompverloren zes Palestijnse ngo’s op de nationale terrorismelijst. Een extreem gevaarlijke ontwikkeling, maar een Nederlandse veroordeling laat nog altijd op zich wachten.
Bespottelijk en onverantwoord, een andere omschrijving is er niet voor het getreuzel dat het kabinet zich veroorlooft sinds 19 oktober 2021, de dag waarop de Israëlische regering zes prominente Palestijnse humanitaire organisaties op de nationale terrorismelijst plaatste. Direct was duidelijk dat de maatregel iedere onderbouwing miste en bedoeld was om de organisaties, alle werkzaam in door Israël bezet gebied, financieel de adem af te snijden en op ieder gewenst moment te kunnen oprollen. Dik zes maanden later denkt het kabinet nog altijd na over hoe het zal reageren. Of, inmiddels waarschijnlijker, hoe het een reactie nog langer voor zich kan uitschuiven.
De maatregel leidde, zoals wij eerder schreven, tot een wereldwijde golf van protest. Vele honderden non-gouvernementele organisaties (ngo’s), waaronder alle vooraanstaande mensenrechtenorganisaties en een groot aantal Israëlische, Joodse en Palestijnse ngo’s, maanden Israël de maatregel direct ongedaan te maken. Diezelfde oproep deden de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de Verenigde Naties (VN) en de zogeheten Speciale Rapporteurs – onafhankelijke mensenrechtenexperts – van de VN. Op sociale media werd (en wordt) actie voor de Palestijnse organisaties gevoerd onder de hashtag #StandWithThe6. De ngo’s zelf lanceerden een informatieve website met achtergrondinformatie, actueel nieuws en mogelijkheden voor concrete steun.
Direct ook werden de internationale gemeenschap en afzonderlijke regeringen opgeroepen van Israël te eisen de maatregel terug te draaien. Onder meer een internationale coalitie van ruim 240 organisaties, waaronder The Rights Forum, drong er bij hen op aan openlijk stelling te nemen. Ook de VN-Rapporteurs deden dat. In Nederland richtten 32 organisaties, waaronder Amnesty Nederland, Oxfam Novib, PAX en The Rights Forum, eenzelfde oproep aan de minister van Buitenlandse Zaken.
Maar de minister was nog niet zover. Hoewel Nederland, dat net als andere landen en de Europese Unie (EU) enkele van de zes Palestijnse organisaties subsidieert, openlijk door Israël werd beschuldigd van de ‘financiering van terrorisme’ en werd gemaand die te staken, besloot het kabinet Tel Aviv beleefd om bewijsmateriaal te vragen. Dat materiaal hebben jullie al, antwoordde Israël, verwijzend naar een door de binnenlandse veiligheidsdienst Shin Bet samengesteld ‘geheim dossier’. Dat was begin mei 2021 al aan alle subsidiërende regeringen en de EU verstrekt.
Sterker nog, de Nederlandse regering had de Tweede Kamer al op 12 mei laten weten dat het dossier ‘geen concreet bewijs’ tegen de door Nederland gesubsidieerde organisaties bevatte. Andere regeringen en Brussel velden hetzelfde oordeel. Sindsdien was Israël door Europese diplomaten al vergeefs om ‘aanvullend bewijs’ gevraagd.
Duidelijk was dat Israël in mei hoopte de Europese subsidiegevers met het dossier te bewegen hun samenwerking met de zes Palestijnse ngo’s te staken. Nu dat was mislukt vergrootte het de druk door de zes op de terrorismelijst te plaatsen.
Bovendien vaardigde het op 3 november een militaire order uit waarmee de ngo’s niet alleen in Israël, maar ook in bezet gebied tot ‘verboden organisaties’ werden verklaard. Daarmee effende Israël het pad om ze op zogenaamd ‘wettige’ wijze te kunnen oprollen. Het kan hun activiteiten verbieden, hun kantoren sluiten, hun financiering bevriezen, hun bezittingen in beslag nemen en hun personeel reisverboden opleggen, oppakken en tot jarenlange gevangenisstraffen veroordelen.
Hoewel de ngo’s in theorie bezwaar konden aantekenen is dat in de praktijk een wassen neus, aangezien zij geen inzage krijgen in de tegen hen aangevoerde feiten – het bewijs is ook voor hen ‘geheim’. Zij kúnnen zich derhalve niet verdedigen. Het oppakken en gevangenzetten van Palestijnen en het beëindigen van activiteiten op basis van ‘geheim bewijs’ is gangbare praktijk, en dat de zes ngo’s en hun personeel in acuut gevaar verkeren staat als een paal boven water.
Begin november kwam het geheime dossier in handen van de pers. Het bleek, zoals wij destijds schreven, geen spat aan bewijs te bevatten. Integendeel, het was broddelwerk, een beschamende poging om de EU, Nederland en de andere subsidieverstrekkers te misleiden. Oftewel: een grove inmenging in de Haagse en Europese politiek. Overtuig uzelf, het dossier staat online.
Niettemin vonden Den Haag en Brussel dat zij Israël nogmaals om aanvullend bewijs moesten vragen. Eind november maakten beide bekend dat Tel Aviv ondanks herhaalde verzoeken nog geen letter had geleverd, maar dat zij volhardden in wat inmiddels bedelen om bewijs mocht heten.
Intussen maakte de eerste subsidieverstrekker, een Finse kerkelijke ontwikkelingsorganisatie, bekend de relatie met een van de Palestijnse ngo’s – Defence for Children International-Palestine – te hebben verbroken. De Finnen vreesden dat hun bank door Israël en pro-Israël-activisten zou worden gedwongen hun rekening op te heffen wegens de ‘financiering van terrorisme’. Daardoor zou hun werk in dertig andere landen in gevaar komen. Het onder druk zetten van banken is een veel toegepast mechanisme.
Half december kwam Israël ten langen leste met materiaal over de brug, ditmaal in de vorm van een – wederom geheim – dossier van het ministerie van Buitenlandse Zaken. De geschiedenis herhaalde zich: volgens Israël bevatte het ‘rock solid proof’, maar het ‘keiharde bewijs’ bleek even boterzacht als de eerdere informatie. Ook dit dossier belandde bij de pers, die concludeerde dat het geen enkele onderbouwing bevatte voor ‘terrorisme’ van de zes organisaties.
Wie verwachtte dat het kabinet nu dan toch een ferm standpunt zou innemen kwam echter bedrogen uit. Begin januari maakte het bekend met de overige subsidieverstrekkers te willen overleggen – in Haags jargon: ‘met andere donoren afstemming te zoeken om zoveel mogelijk tot een gezamenlijke appreciatie van de Israëlische informatie te komen’. Vreemd genoeg heeft die poging vier maanden later nog geen resultaat opgeleverd.
Schril is het contrast met de voortvarendheid waarmee het kabinet begin dit jaar besloot de subsidiëring van een van de zes organisaties te staken. Het gaat om de landbouworganisatie Union of Agricultural Work Committees (UAWC), die onlangs nog werd onderscheiden met de prestigieuze Ockenden Prize. In de zomer van 2020 beschreven we in detail hoe het kabinet zich onder langdurige zware druk van pro-Israëlische actoren gedwongen voelde de financiering van UAWC op te schorten en een extern onderzoek te laten uitvoeren naar ‘eventuele banden met het Volksfront voor de Bevrijding van Palestina (PFLP)’ – een Palestijnse politieke partij annex verzetsorganisatie die om onduidelijke redenen in zijn geheel op de Europese terrorismelijst staat.
Hoewel dit onderzoek UAWC op alle cruciale punten vrijpleitte van de beschuldigingen die genoemde actoren en Israël (in zijn geheime dossiers) de ngo aanwreven, zocht en vond het kabinet een geitenpaadje om de financiering niettemin te kunnen beëindigen. ‘De onderbouwing van het besluit is flinterdun en heeft alles weg van een politieke doelredenering’, schreven we begin dit jaar. Anders gezegd: Nederland bezweek onder de druk van Israël en zijn hulptroepen.
Het besluit leidde tot scherpe kritiek van UAWC (‘Nederland laat niet alleen UAWC, maar de hele Palestijnse samenleving in de steek’) en de koepel van Palestijnse ngo’s, en in Nederland van onder meer The Rights Forum en een coalitie van 29 Nederlandse organisaties. Het kabinet werd van veel kanten opgeroepen de financiering van UAWC te hervatten, onder meer in brieven van 18 leden van de Raad van Advies van The Rights Forum en een coalitie van zestig organisaties, waaronder The Rights Forum. Tot dusver volhardt het kabinet echter in zijn besluit.
Opmerkelijk is dat het kabinet afstemming met andere donoren ‘om zoveel mogelijk tot een gezamenlijke appreciatie te komen’ in dit geval niet nodig vond. Even opmerkelijk is dat geen van de andere landen die UAWC steunen reden zag voor een onderzoek, en evenmin om het Nederlandse besluit te volgen. De Belgische regering maakte afgelopen maand bekend dat eigen onderzoek naar de Israëlische beschuldigingen tegen de zes ngo’s geen enkel bewijs voor ‘terrorisme’ had opgeleverd en dat België zijn financiering zal voortzetten. Nederland staat alleen in zijn veroordeling van UAWC, waarmee het niet alleen de organisatie onrecht aandoet en schade berokkent, maar ook Israël en zijn bondgenoten een extra wapen in handen heeft gegeven om donoren onder druk te zetten.
Ter gelegenheid van het zes maanden lang uitblijven van effectieve internationale steun richtten de zes organisaties zich afgelopen week opnieuw met een klemmende oproep tot Europese lidstaten als Nederland en tot de Verenigde Staten en de grote internationale donororganisaties. Opnieuw benadrukken zij dat ze in acuut gevaar verkeren. Ook wijzen ze op de gevolgen die zich nu al voordoen, zoals de langdurige opschorting van de Europese subsidie voor een project van de mensenrechtenorganisatie Al-Haq, hangende ‘beoordeling van de Israëlische informatie’, en de intimidatie van stafleden van de ngo’s, van wie enkelen in Israëlische gevangenissen zijn beland.
Ook benadrukken zij dat Israël helemaal niet bevoegd is zijn draconische antiterrorisme-wet uit 2016 op bezet gebied toe te passen. Voor de opstelling van landen als Nederland hebben zij geen goed woord over, temeer daar die het Israëlische regime van bezetting, kolonisering en apartheid ongemoeid laten. Dat regime steunt op allerlei vormen van terreur die door de vingers worden gezien, zoals wij in een eerdere analyse toelichtten.
De zes organisaties roepen de internationale gemeenschap nogmaals op om openlijk hun afkeuring van de Israëlische maatregelen uit te spreken en de Israëlische regering te manen die terug te draaien. Ook zouden landen als Nederland openlijk moeten verklaren dat zij hun steun voor de zes ngo’s, en voor het Palestijnse maatschappelijke middenveld in het algemeen, voortzetten.
De organisaties kregen steun van twaalf Speciale Rapporteurs van de VN, die op 25 april eveneens een nieuwe oproep aan de internationale gemeenschap deden. Israël heeft zes maanden de tijd gehad om zijn beschuldigingen te onderbouwen en heeft daarin ‘gefaald’, stellen zij. Hard is ook hun kritiek op het ‘schijnbare misbruik van Israël van zijn antiterrorisme-wetgeving’. Hun oproep aan de internationale gemeenschap is dezelfde als die van de zes ngo’s, met dien verstande dat zij bovendien pleiten voor uitbreiding van de steun aan de organisaties.
Een opmerkelijke stap nam de American Bar Association (ABA). De Amerikaanse advocatenorde, de grootste beroepsvereniging van advocaten ter wereld, sprak de Israëlische premier Naftali Bennett op eigen initiatief aan op het op de terrorismelijst plaatsen van de zes ngo’s. In een brief van 22 april wijst de ABA Bennett erop dat de zes als onschuldig dienen te worden beschouwd totdat hun schuld in een eerlijk proces is vastgesteld. Daartoe dienen zij toegang te krijgen tot de bewijzen waarop de Israëlische beschuldigingen tegen hen zijn gebaseerd.
Het uitblijven van een Nederlandse reactie en het staken van de subsidiëring van UAWC zijn illustratief voor het Haagse Palestina/Israël-beleid. Dat is, zoals wij veelvuldig hebben toegelicht, extreem eenzijdig en niet gericht op een rechtvaardige oplossing van het ‘conflict’. Waar Israël straffeloos zijn gewelddadige gang kan blijven gaan, worden Palestijnse ngo’s vanwege mogelijke ‘banden met terrorisme’ obsessief tegen het licht gehouden en, in het geval van UAWC, op gezochte gronden gestraft.
Bijna een jaar nadat het kabinet concludeerde dat het ‘geheime dossier’ van de Shin Bet geen concreet bewijs bevatte, is de conclusie moeilijk te vermijden dat Den Haag Israël opnieuw welbewust ontziet. Na het vragen om ‘aanvullend bewijs’ is nu het zoeken naar een ‘gezamenlijke appreciatie’ het toverwoord dat moet maskeren dat het kabinet geen kritiek op Israël wíl leveren.
Het doet sterk denken aan de weigering van het kabinet een veroordeling uit te spreken over het bloedbad dat Israëlische scherpschutters in 2018 aanrichtten onder deelnemers aan de Grote Mars van Terugkeer-demonstraties in de Gazastrook. Nadat in zes weken tijd 118 Palestijnse demonstranten waren gedood en ruim tienduizend verwond, weigerde toenmalig minister van Buitenlandse Zaken Stef Blok (VVD) medio mei 2018 het geweld te veroordelen. Hij wilde eerst een Israëlisch onderzoek naar het geweld afwachten, dat ‘onafhankelijk, onpartijdig, prompt en gedegen moet zijn, overeenkomstig internationale standaarden’.
De uitkomsten van het onderzoek werden aan het eind van de zomer van 2018 verwacht, aldus Blok. Bijna vier jaar later is van het onderzoek nog geen spoor te bekennen en is allang duidelijk dat Israël er nooit werk van heeft gemaakt – eind 2021 veegden de Israëlische en Palestijnse mensenrechtenorganisaties B’Tselem en PCHR in een rapport de vloer aan met Israëls zogenaamde onderzoeksinspanningen. Desondanks wacht het kabinet beleefd tot Israël over de brug komt. Een op initiatief van de VN wél uitgevoerd onderzoek, waarin eind februari 2019 een vernietigend oordeel over het Israëlische geweld werd geveld, werd door het kabinet voor kennisgeving aangenomen.
Van dit kaliber zijn er talloze andere voorbeelden. De conclusie is steeds dezelfde: Nederland houdt Israël tot in het absurde de hand boven het hoofd en heeft maling aan de rechten van de Palestijnen, waaronder het recht op bescherming tegen een wrede overheerser. We hebben het vaker gezegd: door te weigeren maatregelen tegen Israël te treffen vanwege zijn grove schendingen van het internationaal recht en de normen van de rechtsstaat, draagt Nederland bij aan het voortduren van die schendingen. Sterker nog, door de impliciete steun van Nederland en andere landen voelt Israël zich gesterkt om steeds verder te gaan. Met die opstelling staat Nederland aan de verkeerde kant van de geschiedenis.