Zes weken na de dood van de Palestijns-Amerikaanse journaliste Shireen Abu Akleh wijzen onderzoeken unaniem op een Israëlische schutter. Desondanks heeft nog geen arrestatie plaatsgevonden. Een overzicht van de ontwikkelingen.
In de vroege ochtend van 11 mei werd Al-Jazeera-journaliste Abu Akleh doodgeschoten toen zij met collega’s een verslag wilde maken van een Israëlische inval in de Palestijnse stad Jenin. Getuigen wezen er direct op dat het fatale schot afkomstig was uit een konvooi van Israëlische pantservoertuigen. Intussen heeft onderzoek dat bevestigd. Alles wijst erop dat Abu Akleh werd gedood door een Israëlische militair, maar gerechtigheid lijkt desondanks ver weg.
Naar de dood van Abu Akleh is onderzoek gedaan door B’Tselem, Al-Haq, Bellingcat, CNN, Associated Press, de Palestijnse Autoriteit, The Washington Post, Al-Jazeera en The New York Times. Op basis van getuigenverklaringen, onderzoek ter plaatse, video- en audio-analyse en forensisch-medisch en ballistisch onderzoek is vastgesteld dat Abu Akleh werd gedood door een Israëlische militair, deel uitmakend van het bovengenoemde konvooi, dat even daarvoor een inval had gedaan in het vluchtelingenkamp bij de Palestijnse stad Jenin.
Ook staat vast dat de beschieting geen ongeluk was. De journalisten hadden zich duidelijk kenbaar gemaakt aan de Israëlische militairen en droegen helmen en vesten waarop met koeienletters ‘press’ stond te lezen. Abu Akleh maakte al twee decennia reportages in Jenin; ze kende de weg en de routines als geen ander. Iedereen kende haar, ook de Israëlische militairen die door hun telescoopvizier zicht op haar hadden.
Op video is te zien hoe de journalisten – die zich op een afstand van circa tweehonderd meter van de Israëlische militairen bevonden – volkomen onverwacht werden beschoten. Niet met één verdwaalde kogel of onbedoeld salvo, maar met vier gerichte salvo’s. Twee van hen werden geraakt: Al-Jazeera-producer Ali al-Samoudi in zijn rug, Shireen Abu Akleh in haar achterhoofd. Al-Samoudi overleefde het, Abu Akleh niet.
The Washington Post maakt melding van salvo’s van respectievelijk zes, zeven, drie en negen schoten in een tijdsbestek van ruim twee minuten. Vaststaat dat een van de schoten uit het tweede salvo, afgevuurd vanuit het Israëlische konvooi, Shireen fataal werd. De krant oppert dat de laatste twee salvo’s van dichterbij zouden zijn gelost dan de eerste twee, maar kon geen schutter of locatie aanwijzen. The New York Times kon dat wel. Een getuige zag bij het derde salvo drie Israëlische militairen met geweren in de aanslag die de groep rond Abu Akleh waren genaderd.
Onderzoek door de Palestijnse Autoriteit en Al-Jazeera wijst uit dat Abu Akleh werd gedood met een type pantserdoorborende kogel, kaliber 5,56 x 45 mm, dat door het Israëlische leger wordt gebruikt. Volgens door Al-Jazeera geraadpleegde deskundigen is de kogel afkomstig uit een M4-geweer, waarvan het gebruik in Jenin door Israëlische troepen door de onderzoekers is vastgesteld. Zowel de munitie als het geweer zijn naar verluidt van Amerikaans fabrikaat. Dat zou betekenen dat een journaliste met de Amerikaanse nationaliteit werd gedood met Amerikaans wapentuig.
De belangrijkste openstaande vraag is of door Israël gericht met Abu Akleh is afgerekend, zoals door de Palestijnse Autoriteit en Al-Jazeera wordt gesteld. Daarvoor bestaan duidelijke motieven. Abu Akleh gold als ‘stem van Palestina’ en als nationaal Palestijns symbool van hoop en gerechtigheid, maar vormde ook een luis in de pels van de Israëlische bezettingstroepen door met grote vasthoudendheid hun misdaden te documenteren en aan de wereld te presenteren.
De Israëli’s kunnen die vraag eenvoudig beantwoorden. Het kan niet anders dan dat de schutter bekend is. De vasthoudendheid waarmee gericht op de journalisten werd geschoten impliceert bovendien dat daartoe opdracht is gegeven. Ook wordt Israël verweten de GPS-coördinaten en opnames van de bodycams van de aanwezge militairen niet vrij te geven. Daarmee zouden onderzoeken kunnen worden verfijnd.
Israël reageerde zoals het altijd doet bij calamiteiten – met desinformatie. Het wees direct na de dood van Abu Akleh op een mogelijke Palestijnse schutter. Zij zou in een ‘vuurgevecht’ tussen Israëlische militairen en ‘wild om zich heen schietende’ Palestijnse strijders zijn beland en ‘vermoedelijk’ zijn geraakt door een Palestijnse kogel.
De door de Israëli’s als bewijs aangedragen video werd al binnen enkele uren door onderzoekers van het Israëlische B’Tselem ontkracht. Intussen is met zekerheid vastgesteld dat verdwaald geweervuur van Palestijnse strijders de journalisten nooit kan hebben bereikt. Het genoemde vuurgevecht vond plaats in de kasbah-achtige steegjes van het vluchtelingenkamp van Jenin, zonder zichtlijn op de journalisten die zich ver buiten het kamp bevonden. Ook de tijdstippen komen niet overeen: het vuurgevecht in het kamp vond plaats voordat Abu Akleh werd gedood.
Sindsdien heeft Israël zijn verklaringen voortdurend aangepast en na eigen onderzoek erkend dat de fatale kogel door een commando van de beruchte Duvdevan-eenheid kan zijn afgevuurd. De daarbij horende theorie is dat het Israëlische konvooi in zes gevallen onder vuur zou zijn genomen door Palestijnse strijders die zich op of in de richting van Abu Akleh’s locatie bevonden. In één geval is vanuit een Israëlisch pantservoertuig een salvo van vijf schoten gelost dat Abu Akleh kan hebben geraakt, aldus de Israëlische verklaring.
Ook die verklaring deugt niet. Het staat vast dat in de wijde omgeving van de journalisten geen Palestijnse strijders actief waren, noch schoten zijn gelost. De Washington Post benadrukt dat Israël geen enkel bewijs – zoals beelden van bodycams en drones – voor zijn stelling heeft getoond, en dat de Israëlische claim is weerlegd met overstelpend bewijs van het tegendeel. Er bestond voor de Israëli’s geen reden om in de richting van de journalisten te schieten, anders dan hen uit te schakelen.
Het Israëlische leger stelt geen strafrechtelijk onderzoek in, ook al is het daar volgens het geldende Israëlische protocol toe verplicht. Dat protocol stelt onderzoek verplicht als op de bezette Westelijke Jordaanoever een burger (een niet-strijder) wordt gedood en de mogelijkheid bestaat dat een Israëlische militair verantwoordelijk is.
Volgens het Israëlische dagblad Haaretz bestaan er twee redenen voor het besluit om het protocol te omzeilen. Ten eerste bestaat er volgens de Israëli’s geen verdenking van een strafbaar feit; alle betrokken Israëlische militairen zouden hebben verklaard dat zij Abu Akleh niet hebben gezien. Ten tweede zal onderzoek naar de militairen leiden tot zware protesten vanuit het leger en de Israëlische samenleving.
Wel denkt het Israëlische leger het geweer te hebben geïdentificeerd waarmee het fatale schot werd afgevuurd. Daarover kan volgens de Israëli’s echter pas zekerheid worden verkregen als de ‘afdruk’ van de geweerloop en de kogel overeenkomen. Die laatste is in het bezit van de Palestijnse Autoriteit. Die is niet bereid tot gezamenlijk onderzoek en eist van zijn kant dat Israël het verdachte wapen overhandigt. Daartoe zijn de Israëli’s niet bereid.
De stagnatie die daaruit voortkomt wordt gestimuleerd door de VS en EU, waaronder Nederland. Nederland dringt aan op een gemeenschappelijk onderzoek door Palestijnen en Israëli’s in de wetenschap daarmee een doodlopende weg in te slaan en zonder een alternatief te bieden. Minister van Buitenlandse Zaken Wopke Hoekstra (CDA) bleek eerder deze maand in de Tweede Kamer niet bereid tot een initiatiefrijkere rol. Zo zou Nederland kunnen aanbieden het wapen en de kogel te onderzoeken.
Met name de VS wordt verweten niet allang een onderzoek te zijn gestart. Oproepen daartoe uit het Congres heben niet tot actie van de regering-Biden geleid. Dit in scherp contrast met de dood van de Saudi-Arabische journalist Jamal Khashoggi in oktober 2018, die door de Amerikanen minitieus is onderzocht. Binnen zes weken waren de daders en opdrachtgevers door de CIA in kaart gebracht. In het geval van Abu Akleh, die de Amerikaanse nationaliteit bezat, zijn die zes weken nu verstreken zonder dat van een Amerikaans onderzoek sprake is.
Het standpunt van het Witte Huis is dat een ‘onafhankelijk onderzoek’ dient plaats te vinden en dat de resultaten daarvan worden afgewacht. Op 11 mei, de dag van Abu Aklehs dood, stelde een woordvoerder dat Israël uitstekend geëquipeerd is om een dergelijk onderzoek te leiden.
Binnen deze realiteit kiezen de Palestijnen hun eigen weg. Zij hebben het Internationaal Strafhof verzocht om Abu Aklehs dood toe te voegen aan het onderzoek naar oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid in bezet Palestijns gebied dat het Strafhof in maart 2021 opende.
Over dat onderzoek bestaan grote zorgen. Het kwam pas tot stand na ruim zes jaar vooronderzoek en toetsing van de jurisdictie van het Hof. Die periode werd gekenmerkt door intensieve tegenwerking van Israël en zijn bondgenoten, waaronder ingrijpende Amerikaanse sancties tegen de Gambiaanse hoofdaanklaagster Fatou Bensouda en haar medewerkers. In juni 2021 eindigde haar ambtstermijn en werd zij vervangen door de Brit Karim Khan.
Sindsdien is het stil rond de voortgang van het onderzoek. Dat staat in scherp contrast met het onderzoek dat het Strahof zonder aarzeling heeft ingesteld naar de Russische inval in Oekraïne, waar naar verluidt inmiddels 42 onderzoekers aan het werk zijn. Het heeft er alle schijn van dat het onderzoek naar ‘de situatie in Palestina’ opnieuw op een zijspoor is geparkeerd.
De reden waarom Palestijnen geen enkel vertrouwen hebben in Israëlisch onderzoek is geworteld in brede ervaring. Israël heeft gedurende decennia aangetoond niet in staat te zijn de eigen misstanden te onderzoeken. Zo wachten we nu vier jaar op een Israëlisch onderzoek naar de massale moordpartij door Israëlische scherpschutters tijdens de Grote Mars van Terugkeer in 2018. De Nederlandse regering schortte destijds hangende dat onderzoek zijn oordeel over het Israëlische optreden op. Minister Stef Blok (VVD) zegde de Tweede Kamer toe dat het na de zomer van 2018 gereed zou zijn. Het is er nu nog niet. Intussen heeft Israël één militair een taakstraf opgelegd. Niet omdat die zonder enige noodzaak een jonge Palestijn die geen enkele bedreiging vormde doodschoot, maar omdat hij een bevel daartoe niet had afgewacht.
Op 31 mei publiceerde de Israëlische mensenrechtenorganisatie Yesh Din een rapport waarin eens te meer wordt vastgesteld dat Israël zijn eigen misdaden niet onderzoekt. Het rapport focust op de honderden aanvallen die Israël in mei 2021 tijdens een elfdaags offensief tegen de Gazastrook uitvoerde op burgerdoelen. Tot dusver heeft Israël pas in één zaak een onderzoek geopend. Tientallen andere wachten nog altijd op een aangekondigde ‘snelle eerste beoordeling’. Naar de meeste wordt überhaupt niet omgekeken.
Illustratief is ook de stap die het Israëlische Public Committee Against Torture in Israel (PCATI) eerder deze maand zette. De organisatie verzocht het Internationaal Strafhof om 17 gevallen van ‘zeer zware fysieke marteling’ toe te voegen aan zijn lopende onderzoek naar de situatie in Palestina. PCATI verwijst naar de ruim 1.300 klachten van ernstige marteling die het sinds 2001 in Israël heeft ingediend. Naar slechts twee daarvan werd een onderzoek ingesteld.
Onderzoek dat Israël wél verricht komt ten goede aan de eigen doeleinden. Zo presenteerde het in 2021 twee geheime rapporten waaruit moest blijken dat zes prominente Palestijnse ngo’s in feite ‘terreurorganisaties’ zijn. Beide vielen in handen van de pers en bleken geen spat aan bewijs te bevatten. Desondanks zijn de zes organisaties letterlijk vogelvrij verklaard en is hun financiering zwaar beschadigd. Voor de Israëlische rechter hebben zij inzage geëist in de bewijzen die tot hun criminalisering hebben geleid. Die krijgen zij echter niet te zien, waarmee de mogelijkheid zich te verdedigen hen wordt ontnomen.
Leveren Palestijnen zelf bewijs aan dat hen vrijpleit, zoals de bewoners van Sheikh Jarrah en Masafir Yatta deden, dan wordt dat door het Israëlische Hooggerechtshof van tafel geveegd. De ‘geheime bewijzen’ van Israëlische kolonisten die het op hun huizen en land hebben voorzien worden daarentegen wel gehonoreerd.
Een onderbelicht thema is het patroon van structurele Israëlische repressie waaraan Palestijnse journalisten en media blootstaan. Sinds het jaar 2000 werden 47 Palestijnse journalisten door Israëlische bezettingstroepen gedood, schreven we vorige maand. Dat aantal loopt gestaag verder op. Op 1 juni werd de 31-jarige journaliste Ghufran Warasneh op weg naar haar eerste werkdag als radiopresentatrice door Israëlische militairen doodgeschoten.
Publicaties van Reporters Without Borders, het Journalists’ Support Committee, het Palestinian Center for Development and Media Freedom (MADA) en +972 Magazine, Local Call en The Intercept beschrijven een realiteit van geweld, arrestaties, detentie en andere repressie waarmee Palestijnse journalisten dagelijks te kampen hebben. Door de jaren heen zijn talloze Palestijnse mediakantoren door Israël gesloten en van hun apparatuur beroofd. Zestien journalisten zitten in Israëlische gevangenissen, van wie vier in ‘administratieve detentie’ – opsluiting zonder aanklacht of proces.
Abu Akleh werkte – net als Al-Samoudi – voor Al-Jazeera, dat al jaren onder vuur ligt van het Israëlische regime. In juli 2017 trachtte toenmalig premier Netanyahu de zender te sluiten vanwege het ‘aanzetten tot geweld’. In mei 2021 werden in de Gazastrook door een Israëlisch bombardement drie flatgebouwen verwoest, die onderdak boden aan 33 mediaorganisaties, waaronder Al-Jazeera en Associated Press. In juni 2021 werd verslaggeefster Givara Budeiri van Al-Jazeera in Jeruzalem door de Israëlische politie opgepakt en gemolesteerd.
Voor Al-Jazeera is de maat vol. De mediaorganisatie meldde al op 12 mei haar advocaten opdracht te hebben gegeven om een dossier samen te stellen en over te dragen aan het Strafhof, waarvan de documentatie van de dood van Abu Akleh en de verwoesting van zijn mediakantoor in Gaza deel uitmaakt. Met die stap sluit Al-Jazeera aan bij een bredere trend.
Begin april van dit jaar, ruim een maand voor de dood van Abu Akleh, dienden twee journalistenkoepels – de International Federation of Journalists (IFJ) en het Palestinian Journalists’ Syndicate (PJS) – samen met het International Centre of Justice for Palestinians (ICJP) een eigen klachtendossier in bij het Internationaal Strafhof. Het dossier is toegespitst op het doden en verwonden van journalisten tijdens de Grote Mars van Terugkeer en de verwoesting van de mediakantoren in Gaza, als zijnde karakteristiek voor de straffeloosheid waarmee Israël Palestijnse journalisten en media op de korrel neemt. Volgens de indieners is hierbij sprake van oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid.
Een ander element dat onderbelicht is gebleven is dat het gericht uitschakelen van Palestijnen door scherpschutters behoort tot het vaste repertoire van het Israëlische bezettingsleger. In de regel worden voorafgaand aan Israëlische invallen scherpschutters op daken en in gebouwen geposteerd. Op deze site beschreven we talloze voorbeelden, waaronder het genadeloze optreden tegen deelnemers aan de Grote Mars van Terugkeer dat honderden Palestijnen het leven kostte. Ook de inwoners van Jenin zijn bekend met het fenomeen.
De Britse journalist Jonathan Cook beschrijft in een recent artikel hoe hij meermaals getuige was van gevallen waarin zowel Palestijnen als niet-Palestijnen door Israëlische scherpschutters werden gedood. Ook verwijst hij naar de gruwelijke dood van de 12-jarige Muhammad al-Durrah, die in september 2000 voor de camera’s van France 2 TV onder vuur werd genomen. Ondanks dat bewijs startte Israël een intensieve campagne van desinformatie, zelfs suggererend dat Al-Durrahs dood ‘in scene was gezet’. De daders zijn nooit bestraft.
Het is het regime van volledige straffeloosheid waarmee Israël zijn misdaden tegen de Palestijnen kan plegen dat wereldwijd tot toenemend protest en actie leidt. Daaronder de bovengenoemde onderzoeken en bij het Strafhof ingediende klachten. In Nederland werd druk gezet op de politiek om gerechtigheid voor Abu Akleh te adresseren, maar vonden ook andere initiatieven plaats. Op 16 mei werd op het Mediapark in Hilversum een wake georganiseerd waarbij de media werden aangesproken op hun passiviteit ten aanzien van de dood van een gerespecteerde collega.
Een bijzonder initiatief is de oproep om in Palestina een olijfbomenbos aan te planten ter nagedachtenis aan Abu Akleh. Iedereen kan voor twintig euro een boom sponsoren om het bos tot wasdom te brengen. Inmiddels zijn vele tientallen bomen besteld.