De bewering dat het recente oordeel van het Internationaal Gerechtshof ‘niet bindend’ is, betekent niet dat het Nederland geen bindende verplichtingen oplegt. Dat doet het juist wel.
Op vrijdag 19 juli presenteerde het Internationaal Gerechtshof zijn oordeel over de juridische consequenties van de Israëlische bezetting en kolonisering van de bezette Palestijnse gebieden. De veelgehoorde bewering dat dit oordeel, gepresenteerd in de vorm van een adviesopinie, ‘niet bindend’ zou zijn, is misleidend. Weliswaar is een adviesopinie geen bindend vonnis, maar dat betekent niet dat die vrijblijvend is. Integendeel, hij neemt ook voor Nederland bindende verplichtingen mee.
Een adviesopinie is een oordeel van het Internationaal Gerechtshof over een specifiek conflict. Daarin beschrijft het hof hoe dat juridisch dient te worden geïnterpreteerd op grond van de volkenrechtelijke verdragen die samen de internationale rechtsorde vormen (zoals de Verdragen van Genève).
Die verdragen zijn bindend. Zoals het hof schrijft kennen ze erga omnes-verplichtingen, die van toepassing zijn op alle staten ter wereld. Voor Nederland tellen die extra zwaar. Allereerst als partij bij de betreffende verdragen. Maar ook op basis van de Grondwet. Die bepaalt in artikel 90 dat Nederland de internationale rechtsorde dient te bevorderen, en in artikel 94 dat verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties voorrang hebben boven nationale wetgeving.
Als voorbeelden van erga omnes-verplichtingen noemt het hof het respecteren van het Palestijnse recht op zelfbeschikking, en van het verbod op het verwerven van grondgebied met geweld. Niet alleen Israël heeft zich daar aan te houden, maar iedere staat ter wereld, waaronder Nederland.
Het hof oordeelt dat alle staten verplicht zijn de door Israël gecreëerde ‘illegale situatie’ niet te normaliseren, en af moeten zien van elke medewerking aan het (voort)bestaan ervan. Als concrete verplichting noemt het hof het instellen van een verbod op handel met, en investeringen in, Israëls ‘illegale aanwezigheid’ in bezet Palestijns gebied.
Dat verbod had Nederland al in 2014 moeten instellen. In februari en april van dat jaar werd de regering door de eigen juristen gewaarschuwd dat het toestaan van die handel en investeringen in strijd is met het Palestijnse recht op zelfbeschikking, en een schending van het internationaal recht waarvoor Nederland aansprakelijk kan worden gehouden. Die waarschuwingen werden genegeerd, en de handel juist gestimuleerd.
Dat kan nu niet meer. Los van de relevante vraag op grond waarvan de regering zo heeft gehandeld – en dus willens en wetens de internationale rechtsorde heeft geschonden –, is de instelling van een handels- en investeringsverbod onontkoombaar. Concreet rekent dat in één klap af met alle relaties van Nederlandse bedrijven, instellingen en overheden (waaronder de Rijksoverheid) met de ‘nederzettingeneconomie’.
Zo moet het handelsverbod een einde maken aan de aanwezigheid van producten uit Israëls illegale kolonies in Nederlandse supermarkten en andere locaties. Denk daarbij aan ‘Israëlische’ wijn of dadels. Het oordeel van het hof is ook naadloos van toepassing op de praktijken van Booking.com, dat op zijn digitale reisplatform de verhuur van illegale Israëlische kolonistenwoningen en hotels faciliteert. Sowieso zal een verbod gevolgen hebben voor het toerisme naar Israël.
Een verbod maakt ook een einde aan de investeringen van pensioenfondsen ABP en PFZW in bedrijven die betrokken zijn bij Israëls illegale kolonisering. In januari publiceerden we een lijst van 15 van dergelijke bedrijven waarin PFZW 277 miljoen euro heeft geïnvesteerd. Daaronder zijn vijf Israëlische banken die een meervoudige rol spelen in de illegale aanwezigheid van Israël in bezet gebied.
ABP heeft ruim 2,5 miljard euro geïnvesteerd in zulke bedrijven, waaaronder 272 miljoen in Caterpillar. Dat Amerikaanse bedrijf levert de bulldozers waarmee Israël de Palestijnse gebieden van de kaart veegt. In 2003 werd de Amerikaanse activiste Rachel Corrie in Rafah (Gaza) door een Israëlische Caterpillar-bulldozer overreden en gedood.
Eind december bleek uit het rapport Don’t Buy Into Occuption dat nog 12 Nederlandse financiële instellingen dergelijke investeringen hebben. Daaronder ING Bank (koploper met 6,6 miljard euro), ABN AMRO, Rabobank, Aegon, ASR Nederland, Van Lanschot Kempen en de pensioenfondsen PMT, PME, BpfBouw en Detailhandel.
Gevolgen zijn er ook voor de samenwerking van Nederlandse universiteiten met Israëlische academische partners. Die zijn vervlochten met het Israëlische militair-industriële complex, en met het regime van bezetting, kolonisering en apartheid dat Israël over de Palestijnen uitoefent, schreven wij eerder.
De symbiose tussen de Israëlische universiteiten en het regime weerspiegelt zich in hun rol sinds de aanslag van Hamas op 7 oktober 2023. De universiteiten gedroegen zich als megafoon van het Israëlische regime, en hebben zo het klimaat helpen scheppen waarin Gaza verwoest kon worden. Ook riepen zij op tot onderdrukking, desnoods met ‘onconventionele middelen’, van de studentenprotesten in de VS. Dit in beschuldigende termen als ‘haatgroepen’, die worden ‘gesteund door terreurgroepen’ en zich schuldig maken aan ‘antisemitisme’.
Dat de Israëlische universiteiten actief bijdragen aan de door het Gerechtshof gedocumenteerde rechtenschendingen staat vast. Nederlandse universiteiten hebben die goed gedocumenteerde rol tot hun schande jarenlang gebagatelliseerd. De adviesopinie van het Gerechtshof zet daar een dikke streep door.
Het oordeel van het Gerechtshof zet ook een streep door de diverse soorten militaire samenwerking tussen Nederland en Israël. Daaronder is een verdrag ter intensivering van de samenwerking met het Israëlische leger. Dat werd door de regering door de Tweede Kamer gejakkerd, maar ligt stil in de Eerste Kamer als gevolg van het optreden van dat leger in de Gazastrook.
Intussen wordt Israël beschuldigd van genocide en heeft het Internationaal Gerechtshof het land tot driemaal toe bindende maatregelen opgelegd. Die heeft het geschonden. Parallel hieraan heeft de hoofdaanklager van het Internationaal Strafhof de rechters verzocht om een arrestatiebevel van de Israëlische Defensieminister Yoav Gallant, de Nederlandse verdragspartner. Intussen verschijnt het ene na het andere VN-rapport waarin de misdaden van het Israëlische leger zijn vastgelegd.
Daar komt de adviesopinie nu nog bovenop. Dat wijst het Israëlische leger aan als instrumenteel in de schending van het Palestijnse recht op zelfbeschikking en van het verbod op de toeëigening van land met geweld. Samenwerking is daarom uitgesloten. Dat geldt ook voor de aankoop van een raketsysteem van de Israëlische wapen- en techfabrikant Elbit Systems. Dat bedrijf levert het gereedschap waarmee de Palestijnen hun rechten worden onthouden, en is daarom geen aanvaardbare partner.
Voor alle duidelijkheid: dat was Elbit eerder ook al niet, en het Israëlische leger evenmin. De wijze waarop die samenwerkingen toch tot stand kwamen, is schokkend. In beide gevallen werden de Nederlandse verplichtingen onder internationaal recht onder het tapijt geschoven. In beide gevallen werd de Grondwet geschonden door bewindspersonen die er een eed op hadden gezworen. Wie zich afvraagt hoe Nederland in troebel water terecht heeft kunnen komen, vindt hierin het antwoord.
Datzelfde troebele water omspoelt de samenwerking met bedrijven die via hun moederbedrijf betrokken zijn bij de door het Gerechtshof beschreven rechtenschendingen. Voornaamste voorbeeld is het busbedrijf Egged Bus Systems (EBS), dat in diverse Nederlandse regio’s het openbaar vervoer verzorgt. EBS is een dochter van het Israëlische busbedrijf Egged, dat busdiensten verzorgt voor Israëlische kolonisten in bezet Palestijns gebied. Om die reden staat het op een zwarte lijst van de VN. Toch staat Nederland toe dat dochterbedrijf EBS hier actief kan zijn, ten koste van consumenten die geen benul hebben dat hun bestedingen ten goede komen aan de ontrechting van de Palestijnen.
Een tweede voorbeeld is het Spaanse spoorbedrijf CAF, dat in opdracht van Israël werkt aan de Jerusalem Light Rail, een tramverbinding tussen Israël en zijn illegale nederzettingen in bezet Palestijns gebied. CAF heeft een Nederlandse dochter die een prominente rol speelt in het Nederlandse openbaar vervoer. Het levert onder meer trein-, tram- en metrostellen voor de NS, het GVB, de provincie Utrecht en de gemeente Amsterdam. Die worden geproduceerd in de Spaanse fabriek van het moederbedrijf. Zo vloeien opdrachten naar een bedrijf waarmee samenwerking uitgesloten hoort te zijn. En opnieuw weet de Nederlandse consument van niets.
Tot zover een (onvolledig) overzicht van de Nederlandse relaties die op grond van het oordeel van het Gerechtshof dienen te worden herzien. Daarmee dient haast te worden gemaakt. Maar in Nederland overheerst de stilte. De regering heeft bijna twee weken na de presentatie van de adviesopinie nog niet van zich laten horen. Voor een land dat zich opwerpt als prominente beschermer van de internationale rechtsorde is dat opvallend, maar vooral onacceptabel: Nederland dient zijn verplichtingen eindelijk na te komen.