In een longread analyseert The Rights Forum de lastercampagne van Israël en de Israël-lobby tegen een Palestijnse humanitaire organisatie. Nederland subsidieert de organisatie en wordt beschuldigd van het financieren van terrorisme.
Een verdachte van een delict is onschuldig tot zijn schuld is bewezen. Dat is althans het principe dat in een rechtsstaat wordt gehuldigd. Maar voor Palestijnen leggen politici, journalisten en activisten van de zogenoemde Israël-lobby andere maatstaven aan. Niet alleen in Israël, ook in Nederland.
Een schoolvoorbeeld van dit fenomeen vormt de ophef rond twee Palestijnen die tot voor kort werkzaam waren voor een Palestijnse humanitaire organisatie, die van Nederland subsidie ontvangt. Het duo wordt door de Israëlische autoriteiten verdacht van betrokkenheid bij het Volksfront voor de Bevrijding van Palestina, een Palestijnse verzetsorganisatie die op de Europese terrorismelijst staat, en bij een aanslag die een jonge Israëlische vrouw het leven kostte. Beide mannen zitten al elf maanden in een Israëlische gevangenis. Van een bewijs van schuld is vooralsnog geen sprake. De rechtszaken tegen hen lopen nog. De volgende zitting is gepland voor 21 augustus.
Niettemin hebben in Israël en Nederland velen het oordeel guilty! al geveld en is het duo al op meerdere manieren zwaar gestraft. Beide mannen zijn ernstig gemarteld en hun recht op een eerlijk proces wordt fundamenteel geschonden. Israëlische politici en media schilderen de twee af als ‘terroristen’ en ‘moordenaars’.
Ook in Nederland klommen journalisten, politici en activisten op de stoel van de rechter. Zoals vaker ging het Centrum Informatie en Documentatie Israël (CIDI) voorop in de stemmingmakerij. De organisatie weet te melden dat een van de twee verdachten ‘de leider was van de verantwoordelijke terreurcel’, en beschuldigt minister Sigrid Kaag van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van ‘het subsidiëren van een terreurclub’. Kaag kreeg een berg Kamervragen op haar bureau, allereerst van PVV, SGP en ChristenUnie, de partijen die veelvuldig met het CIDI optrekken, later ook van VVD, CDA en DENK. Zij voelde zich genoodzaakt de subsidie te bevriezen, in afwachting van de uitkomst van een extern onderzoek naar ‘eventuele banden’ tussen het Volksfront en de humanitaire organisatie.
Het spreekt voor zich dat daders van een moordaanslag moeten worden bestraft, maar dan wel na een eerlijk proces waarin hun rechten als verdachten zijn gewaarborgd en hun schuld onherroepelijk is vastgesteld. In Israël is er, zoals hierboven al aangestipt en hieronder verder zal blijken, geen reden om op een eerlijke rechtsgang te vertrouwen. Daarnaast wordt er met twee maten gemeten: de structurele terreur van Israëlische militairen en kolonisten tegen de Palestijnse bevolking wordt bijna per definitie ongemoeid gelaten; vervolging van joods-Israëlische daders is zeldzaam, veroordelingen nog uitzonderlijker.
De verontwaardiging die nu uit het kamp van Nederlandse organisaties en partijen opstijgt is dan ook selectief. Niet alleen ontbreekt die verontwaardiging als de terroristen joodse Israëli’s zijn, daarnaast is in de huidige zaak de ophef niet te rijmen met het feit dat er vooralsnog slechts sprake is van verdenkingen, terwijl bovendien andere aspecten van de zaak – de discutabele rechtsgang, de martelingen, maar ook het slopen van woningen van verdachten door de Israëlische autoriteiten – volledig buiten beschouwing worden gelaten.
Welbekend is dat het CIDI, in navolging van de Israëlische autoriteiten en met in zijn kielzog de SGP, ChristenUnie en PVV, geen mogelijkheid onbenut laat om Palestijnse maatschappelijke organisaties en initiatieven (denk aan de BDS-beweging) en hun sympathisanten met terrorisme en antisemitisme te associëren. Hun campagnes zijn op onze website ruimschoots gedocumenteerd. Daarin wordt veelal de onbetrouwbare informatie herhaald van opruiende Israëlische organisaties als NGO Monitor en het International Legal Forum (ILF) en hun Britse evenknie UK Lawyers for Israel (UKLFI), die ook in de onderhavige zaak een rol spelen. Doel van de campagnes is het ondermijnen van iedere vorm van tegenwerking van Israëls politiek van bezetting en illegale kolonisering van de Palestijnse Westelijke Jordaanoever en Oost-Jeruzalem. De huidige ophef moet in dit kader worden gezien.
Hieronder analyseren wij de zaak die nu tot zoveel commotie leidt en plaatsen die in haar context. Daarbij is gebruikgemaakt van openbare bronnen en informatie van advocaten die bij de zaak betrokken zijn.
Op 23 augustus 2019 verloor de 17-jarige Israëlische Rina Shnerb het leven als gevolg van een aanslag met een bermbom. Het explosief ontplofte terwijl zij met haar vader en broer, die gewond raakten, een wandeling maakte bij de bron Ayn Bubin op de door Israël bezette Westoever. De bron ligt niet ver van Dolev, een in 1983 op land van drie Palestijnse dorpen gestichte illegale Israëlische kolonie (‘nederzetting’).
Zoals wij eerder beschreven maakt Dolev deel uit van een cluster gestaag groeiende kolonies, alle gesticht op land van Palestijnse dorpen. De kolonisering van het gebied gaat, zoals ook elders op de Westoever, gepaard met de inbeslagname van steeds meer land, waardoor Palestijnse dorpen feitelijk enclaves worden en hun bestaansmogelijkheden verliezen. Steeds meer wegen, paden, velden en boomgaarden zijn verboden gebied voor Palestijnen, en radicale kolonisten vernielen met de regelmaat van de klok Palestijnse eigendommen zonder daarvoor te worden gestraft. In een artikel in Haaretz brengt de Israëlische journaliste Amira Hass, zelf woonachtig op de Westoever, dit proces scherp in beeld.
Van de negen natuurlijke bronnen in het gebied, enerzijds gebruikt voor irrigatie en huishoudelijk gebruik en anderzijds voor recreatie, zijn er volgens Hass inmiddels vijf door kolonisten overgenomen en niet langer toegankelijk voor Palestijnen. Op de hele Westoever hebben kolonisten zich meer dan zestig bronnen toegeëigend, schrijft de Israëlische journalist Gideon Levy in een reportage over het fenomeen. Ze zijn ‘alleen voor joden’, zoals een Israëlische militair het tegen hem uitdrukt.
De joden in het gebied zijn veelal religieuze extremisten die op Palestijns land bijbelse tijden willen doen herleven. Zij gedragen zich alsof het land hen toebehoort, als ‘meesters van het land’, en worden gedreven door een ‘onverzadigbare hebzucht’, schrijft Levy. Hij spreekt van ‘plundering’ die ‘het bloed doet koken’.
Volgens Amira Hass wordt Ayn Bubin op bepaalde dagen nog wel gebruikt door de bewoners van het Palestijnse dorp Dayr Ibzi’; hun huizen staan pal naast de bron en zij hebben zich nog niet laten wegjagen. Maar het pad dat de kolonisten van Dolev naar de bron aanlegden, schrijft Levy, voert dwars door de olijfgaard van Palestijnse boeren, die nu nog maar twee of drie maal per jaar toestemming van de bezettingsautoriteiten krijgen om hun bomen te verzorgen. De boeren hebben de olijfgaard inmiddels opgegeven.
Dat de kolonisten met hun voortgaande ‘plundering’ risico’s nemen spreekt voor zich. Met name de bronnen zijn beruchte flashpoints; de kans op een aanval vanuit de onderdrukte bevolking is, hoe betreurenswaardig ook, altijd aanwezig. Dat een Israëlische vader uitgerekend een plek als Ayn Bubin uitkiest voor een wandeling met zijn kinderen is moeilijk te begrijpen. Vier jaar eerder kostte een aanslag bij de bron een Israëlische student het leven. De reactie van de vader op de dood van zijn dochter was echter veelzeggend: ‘Ons antwoord aan de aanvallers is: wij zijn hier, we zijn sterk en we zullen overwinnen.’
De aanslag op het gezin-Shnerb is nooit opgeëist. De Israëlische minister-president Benjamin Netanyahu reageerde op de gebruikelijke wijze: Israël zal de ‘weerzinwekkende terroristen’ pakken, zich dieper in bezet gebied ‘wortelen’ en de nederzettingen uitbreiden. Wat dat betekende bleek enkele maanden later: Israël kondigde de bouw aan van 2342 nieuwe woningen voor kolonisten, waarvan 382 in Dolev, dat op dat moment zo’n 1350 inwoners telde, volgens de kolonistenorganisatie Amana verdeeld over 150 gezinnen. De uitbreiding krijgt de vorm van een nieuwe wijk, die zal worden vernoemd naar Rina Shnerb.
Half december 2019 maakte de Israëlische binnenlandse veiligheidsdienst Shin Bet (ook bekend als Shabak en Israel Security Agency) bekend in de maanden na de aanslag circa vijftig Palestijnen op de Westoever te hebben opgepakt, in samenwerking met het leger. Volgens de dienst vormden zij een ‘terreurnetwerk’ van het Volksfront voor de Bevrijding van Palestina, dat plannen zou hebben voor nieuwe aanslagen en in de afgelopen jaren verantwoordelijk zou zijn geweest voor enkele schietincidenten waarbij geen slachtoffers vielen. Onder hen zouden zich ook de plegers van de aanslag op Shnerb bevinden. De dienst zou vuurwapens en materiaal voor bommen (kunstmest, kogellagers, ontstekingemechanismen) hebben gevonden, goeddeels in woningen van familieleden van de verdachten.
Het Volksfront, ook bekend onder de Engelse naam Popular Front for the Liberation of Palestine (PFLP), is een seculiere, marxistische verzetsorganisatie, opgericht na de Zesdaagse Oorlog van juni 1967, waarin Israël de Westoever bezette. De organisatie is een politieke partij en is vertegenwoordigd in het Palestijnse parlement, en heeft een gewapende vleugel, tegenwoordig bekend als de Abu Ali Mustafa Brigades. Berucht zijn de vliegtuigkapingen van de organisatie in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw. De organisatie beschouwde terroristische aanslagen als legitiem verzet tegen een gewelddadige overheerser. Om onduidelijk redenen staat de complete organisatie sinds 2002 op de Europese terrorismelijst. Voor Israël is verdenking van betrokkenheid bij de PFLP voldoende om te worden opgepakt.
Het is naar rechtsstatelijke maatstaven gemeten merkwaardig dat een veiligheidsdienst op de stoel van de rechter plaatsneemt en vijftig personen publiekelijk schuldig verklaart aan terrorisme, terwijl de rechtszaak tegen hen nog moet beginnen. Of de vijftig werkelijk lid zijn van het Volksfront, en betrokken waren bij (plannen voor) aanslagen, is vooralsnog een open vraag. Voorzover bekend heeft geen van de verdachten tegenover de rechter een bekentenis afgelegd en is nog niet één van de verdachten veroordeeld.
Niet uit te sluiten valt bovendien dat de dienst de aanslag op Shnerb heeft aangegrepen om tegenstanders van de bezetting op te pakken en de bevolking te intimideren. Dat zou niet voor het eerst zijn. In juli 2014 leidde de moord op drie jonge kolonisten tot een vloedgolf van gewelddadige ‘arrestaties’, invallen in kantoren van Palestijnse media en organisaties, en de inbeslagname van allerhande eigendommen, van auto’s tot computers en geld. Destijds was het offensief gericht tegen ‘aanhangers van Hamas’, de organisatie die door de Israëlische autoriteiten publiekelijk verantwoordelijk werd gesteld voor de moorden, terwijl bekend was dat die het werk waren van eenlingen en Hamas er part noch deel aan had. De Israëlische en internationale media – ook de Nederlandse – deden volop mee aan de stemmingmakerij.
Nog afgezien van zulke arrestatiegolven worden onder het mom van ‘terrorisme’ aan de lopende band Palestijnen opgepakt en voor kortere of langere tijd vastgezet. De ‘arrestatie’ van drie Palestijnse culturele kopstukken, die betrokken zouden zijn bij ‘de financiering van terrorisme’, vormt daarvan een recente illustratie. Zo ook de arrestatie van de vooraanstaande astrofysicus Imad Barghouti, een maand geleden, en van mensenrechtenverdediger en coördinator van de BDS-beweging Mahmud Nawaja’a, die eind juli door zwaarbewapende militairen van zijn bed werd gelicht. Het intimideren en terroriseren van de bevolking is een kenmerk van bezettingsregimes. Het Israëlische vormt daarop geen uitzondering.
Ook het feit dat zich onder de vijftig verdachten het Palestijnse parlementslid Khalida Jarrar bevindt wijst in die richting. Jarrar is een vooraanstaand juriste, feministe en bestuurslid van de organisatie Addameer, die bijstand verleent aan Palestijnse gevangenen. Zij kwam bij de verkiezingen van 2006 – die de steun hadden van Nederland en de internationale gemeenschap – voor de PFLP in het parlement. De afgelopen jaren was zij ook betrokken bij de aanlevering van materiaal voor het vooronderzoek van het Internationaal Strafhof naar Israëlische en Palestijnse oorlogsmisdaden in bezet gebied, een onderzoek dat door Israël werd tegengewerkt; in januari beschuldigde Netanyahu het hof van antisemitisme en riep hij op tot sancties tegen de hoofdaanklaagster en het hof, waarna president Donald Trump in juni prompt Amerikaanse maatregelen afkondigde.
Zoals wij eerder schreven maakt Israël Jarrar sinds 2014 het functioneren vrijwel onmogelijk. Tweemaal werd zij langdurig vastgezet, deels op grond van achteraf gefabriceerde beschuldigingen, deels in administratieve detentie, een regime waaronder verdachten zonder aanklacht en proces eindeloos gevangen kunnen worden gezet op grond van ‘geheime informatie’, die noch de gedetineerde, noch diens advocaat mag inzien. Nu zit zij voor de derde maal in de gevangenis.
Wat ditmaal de beschuldigingen tegen haar zijn is onduidelijk. De krant The Times of Israel meldt op grond van informatie van de Shin Bet in kenmerkende vaagheid dat zij ‘het hoofd van de operaties van de terreurgroep op de Westoever is’, maar daar niet van wordt beschuldigd, en evenmin van de aanslag op Shnerb, maar alleen van ‘lidmaatschap van de groep’, waarbij ‘groep’ lijkt te slaan op de PFLP.
Volgens gegevens van Addameer zitten er 4500 Palestijnen om politieke redenen in Israël vast (cijfer juli 2020). Onder hen zijn vijf parlementsleden en 160 kinderen, terwijl 360 gevangenen in administratieve detentie zitten. Overigens is Addameer een van de vele Palestijnse maatschappelijke organisaties die door Israël en de internationale Israël-lobby (onder andere door het CIDI) voortdurend van ‘banden met de PFLP’ worden beschuldigd, in een poging internationale subsidiegevers af te schrikken en de organisaties vleugellam te maken.
De Shin Bet stelt volgens de Israëlische media dat zes van de vijftig verdachten schuldig zijn aan de aanslag op het gezin-Shnerb. Onder deze zes zijn de twee mannen die voor de door Nederland gesubsidieerde humanitaire organisatie werkten: Samer Arbid zou de leider van de aanslagplegers zijn en de bermbom tot ontploffing hebben gebracht, terwijl Abd al-Raziq Farraj, die volgens de Shin Bet hoger in de PFLP-pikorde staat, toestemming voor de aanslag zou hebben gegeven. De overige verdachten zijn Qassem Shibli, Yasan Majamas, Qassem Barghouti en Walid Hanatsheh.
De mannen zijn officieel in staat van beschuldiging gesteld. Zij staan terecht voor een militair gerechtshof, zoals met verdachte Palestijnen uit bezet gebied standaard het geval is, in tegenstelling tot Israëlische kolonisten die in hetzelfde gebied wonen en van eenzelfde delict worden verdacht – voor hen geldt de rechtspraak die voor de inwoners van Israël geldt. De militaire rechtbanken kennen een veroordelingspercentage van bijna honderd procent, terwijl aangiften tegen Israëlische kolonisten en militairen wegens geweld tegen Palestijnse burgers of hun eigendommen in minder dan twee procent van de gevallen tot een veroordeling leiden.
Op een eerlijk proces kunnen de zes verdachten niet rekenen. De militaire rechtbanken zijn geen objectieve, neutrale arbiters, maar onderdeel van het Israëlische regime van bezetting en onderdrukking. Hun leidraad zijn de Israëlische militaire verordeningen waaraan de Palestijnse burgerbevolking in bezet gebied onderworpen is en waarmee zwaar inbreuk wordt gemaakt op haar elementaire rechten en vrijheden (vrijheid van meningsuiting, vergadering, politieke organisatie, enzovoort). De militaire gerechtshoven voorzien ‘de onderdrukking van de Palestijnse bevolking van een vernisje van legitimiteit’, stelt Addameer. Zij zijn ‘een van de meest kwalijke instrumenten van de bezetting’, schrijft de vooraanstaande Israëlische mensenrechtenorganisatie B’Tselem; ‘zij vormen een van de centrale systemen waarmee Israël zijn controle over de Palestijnse bevolking in stand houdt.’
Volgens bij de zaak betrokken advocaten is de zes verdachten langdurig het recht op juridische bijstand – contact en overleg met een advocaat – ontzegd. Het Israëlische militair recht biedt de betreffende instanties daartoe de mogelijkheid, schrijft Addameer.
Het langdurig onthouden van juridische bijstand is een van de elementen van dit militair recht die haaks staan op het recht van verdachten op een eerlijk proces, zoals verankerd in onder meer de Conventies van Genève en aanvullende protocollen. In het Statuut van Rome, het oprichtingsverdrag van het Internationaal Strafhof, is het ontzeggen van een eerlijk proces gerangschikt onder de oorlogsmisdaden (artikel 8/2/a/vi). Opgemerkt zij dat de overbrenging van verdachten vanuit bezet gebied naar Israël, waarvan hier ook sprake is, een grove en strafbare schending is van de Vierde Conventie van Genève (artikel 76, 146 en 147) en in het Statuut van Rome eveneens als een oorlogsmisdaad geldt (artikel 8/2/b/viii).
Vier van de zes verdachten zijn al zwaar gestaft, nog voor zij door een rechter schuldig zijn bevonden: hun woningen zijn door het Israëlische leger gesloopt, een barbaarse vorm van collectieve bestraffing die in een rechtsstaat ondenkbaar is en vorige maand scherp werd veroordeeld in een rapport van Michael Lynk, de Speciale VN-rapporteur voor de Mensenrechten in bezet Palestijns gebied.
Op 5 maart 2020 werden de woningen van Yasan Majamas en Walid Hanatsheh en hun gezinnen – vaak delen gezinnen bovendien een woning met andere familieleden – gesloopt, en op 11 mei die van Qassem Shibli en Qassem Barghouti. Opmerkelijk is dat de woningen van de twee ex-medewerkers van de humanitaire organisatie niet zijn gesloopt.
Het Israëlische Hooggerechtshof gaf toestemming voor de sloop van de woningen. Het erkende weliswaar dat hierdoor familieleden en omwonenden die niets met de aanslag te maken hebben ‘hard werden getroffen’, maar oordeelde dat ‘in het licht van de moorddadige golven van terreur en voor afschrikkingsdoeleinden een redelijke en gelimiteerde toepassing van het mandaat tot inbeslagname en vernietiging noodzakelijk is en niet zou moeten worden veroordeeld’.
Minstens zo ernstig is dat een groot aantal van de vijftig verdachten tijdens ondervragingen is gemarteld. Addameer heeft een aantal gevallen gedocumenteerd en op 19 augustus besteedde NRC er aandacht aan. Hoewel Israël het VN-Verdrag tegen Foltering en andere verdragen waarin marteling wordt verboden heeft ondertekend en bekrachtigd, is het martelen van Palestijnse verdachten er schering en inslag, zoals wij in een eerder artikel toelichtten.
Het Israëlische Hooggerechtshof staat ‘speciale ondervragingsmethoden’ (mishandeling en marteling) toe als er sprake is van ‘bijzondere veiligheidsrisico’s’. Het probleem met de hiermee geschapen uitzondering is dat Palestijnen bij het minste geringste als zodanig worden beschouwd. Zoals het Israëlische Comité tegen Marteling (Public Committee Against Torture in Israel, PCATI) het eerder omschreef: een jood die een auto steelt is een dief, een Palestijn die hetzelfde doet een veiligheidsrisico. Ook andere Israëlische organisaties, waaronder HaMoked, Physicians for Human Rights-Israel, B’Tselem en Yesh Din, hebben herhaaldelijk alarm geslagen over de martelpraktijken.
Het martelen van gevangenen is onder internationaal recht en de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens strikt verboden en geldt in het Statuut van Rome als een oorlogsmisdaad (artikel 8/2/a/ii en iii). Het Comité tegen Marteling diende sinds 2001 circa 1300 klachten wegens marteling door de Shin Bet in bij het ministerie van Justitie. Dat leidde in slechts één geval tot strafrechtelijk onderzoek, dat uitliep op vrijspraak.
Volgens de documentatie van Addameer en informatie van bij de zaak betrokken advocaten zijn tenminste vijf van de zes verdachten van de aanslag op het gezin-Shnerb gemarteld. Wij beperken ons hier tot een beknopte beschrijving van de marteling van de twee mannen die voor de door Nederland gesubsidieerde organisatie werkten.
Hoofdverdachte Samer Arbid, 45 jaar oud, werd op 26 augustus 2019, drie dagen na de aanslag, opgepakt. Daarbij werd fors geweld gebruikt; Arbid werd tijdens zijn ‘arrestatie’ en nadien stevig geslagen. Er werd een militaire order uitgevaardigd die bezoek van een advocaat aan de verdachte verbood. Overtuigende aanwijzingen dat Arbid bij de aanslag betrokken zou zijn ontbraken blijkbaar, want op 10 september werd hij onvoorwaardelijk op vrije voeten gesteld.
In de ochtend van 25 september werd hij echter bij zijn werkplaats door een speciale legereenheid opnieuw opgepakt. De militairen sloegen hem met hun vuurwapens bont en blauw en brachten hem over naar de Ofer-gevangenis op de Westoever, waar hij langdurig werd ondervraagd en gemarteld. Diezelfde dag werd zijn vrouw urenlang vastgehouden bij het checkpoint Qalandiya, terwijl militairen het huis van het gezin overhoop haalden, daar zware schade aanrichtten en eigendommen in beslag namen.
Op 26 september werd Arbid overgebracht naar het beruchte ondervragingscentrum Al-Mascobiyya – ook bekend als de ‘Russian Compound’ – in Israël (West-Jeruzalem). Daar werd hij opnieuw door de Shin Bet gemarteld. Als gevolg daarvan was hij niet meer in staat op zijn benen te staan en kon hij niet meer slikken. Tijdens zijn eerste voorgeleiding, later op de dag (zonder aanwezigheid van een advocaat), toonde Arbid de militaire rechter zijn verwondingen. Niettemin werd de marteling diezelfde dag voortgezet, als gevolg waarvan hij het bewustzijn verloor.
Op 27 september werd Arbid in kritieke toestand en buiten bewustzijn naar het Hadassah-ziekenhuis in Jeruzalem gebracht, zonder dat zijn vrouw of advocaat daarvan op de hoogte werden gesteld; dat gebeurde pas de volgende dag, waarna zij na hevig aandringen toestemming kregen Arbid heel kort te zien. In het ziekenhuis werden bij Arbid een groot aantal gebroken ribben, nierfalen en schade aan andere organen geconstateerd. Zijn lichaam was volledig bedekt met bloeduitstortingen. Zijn voeten waren blauw en opgezwollen en hij was al zijn nagels kwijt. Hij moest kunstmatig worden beademd en kwam pas half oktober weer bij kennis.
Op 22 oktober deelde het hoofd van de intensive care van het ziekenhuis Arbids advocaat mee dat diens toestand was verslechterd als gevolg van een longontsteking. Op 31 oktober kreeg de advocaat eindelijk toestemming Arbid gedurende een half uur te bezoeken. Volgens de advocaat kon zijn cliënt amper praten en waren zijn gezicht en voeten blauw. Hij kreeg geen toestemming de rest van zijn lichaam te zien.
Op 6 november werd de advocaat meegedeeld dat Arbid zou worden overgebracht van de intensive care in het Hadassah-ziekenhuis naar de kliniek van de Ramlah-gevangenis bij Jaffa. Ondanks protest van de advocaat, die erop wees dat Arbid er nog altijd slecht aan toe was – hij kon zijn benen niet bewegen, had nog altijd longonsteking en zijn lichaam was nog op tal van plaatsen opgezwollen – en de gevangeniskliniek over onvoldoende voorzieningen beschikte, werd Arbid overgeplaatst. In de Ramlah-gevangenis vernam Arbid op 15 december dat hij die dag op 21 punten was aangeklaagd. Daaronder de moord op Dina Shnerb, het leggen van de bermbom, illegaal wapenbezit, wapensmokkel, lidmaatschap van een verboden organisatie en betrokkenheid bij eerdere schietincidenten.
Naast het Israëlische Comité tegen Marteling en B’Tselem vestigden meerdere organisaties de aandacht op de mishandeling van Arbid. Addameer (29 september 2019), Amnesty International (30 september) en vier mensenrechtenexperts van de Verenigde Naties (18 oktober) drongen aan op (strafrechtelijk) onderzoek en het respecteren door Israël van zijn verplichtingen onder internationaal recht. Het Israëlische ministerie van Justitie opende een verkennend onderzoek naar de handelwijze van de Shin Bet. Onbekend is wat daarvan de bevindingen zijn. Arbid zit momenteel vast in de Nafha-gevangenis in de Naqab-woestijn (Negev) in het zuiden van Israël.
Overigens is Arbid, net als een groot aantal van de overige vijftig verdachten, in het verleden herhaaldelijk opgepakt en vastgezet. In een door Addameer geproduceerde video uit 2013, onderdeel van een campagne tegen het fenomeen administratieve detentie, verklaart hij dat hij begin 2003 tot tweeënhalf jaar gevangenisstraf is veroordeeld en aansluitend een jaar in administratieve detentie is vastgehouden. Zeven maanden na zijn vrijlating werd hij naar eigen zeggen opnieuw opgepakt en zat hij anderhalf jaar in administratieve detentie. In september 2013 volgde een derde periode van administratieve detentie, die ditmaal twee maanden duurde en gepaard ging met intensieve ondervragingen in Al-Mascobiyya gedurende 25 dagen. Half december 2015 werd hij voor de vierde maal in administratieve detentie gevangengezet, ditmaal voor zes maanden.
Abd al-Raziq Farraj, 57 jaar oud, werd op 27 september 2019 opgepakt en overgebracht naar de Ofer-gevangenis op de Westoever. Aanvankelijk werd hij voor zes maanden onder administratieve detentie geplaatst; later is ook hij aangeklaagd, op vier punten, waaronder het verlenen van hulp bij de poging tot moord op Rina Shnerb en het bekleden van een positie binnen de PFLP.
Op 23 oktober werd hij overgebracht naar het ondervragingscentrum Al-Mascobiyya in West-Jeruzalem. Daar is hij circa veertig dagen achtereen ondervraagd, mishandeld en gemarteld. Iedere ondervragingssessie duurde ongeveer acht uur en werd uitgevoerd door vijf of zes ondervragers. Na afloop van een sessie werd een pauze ingelast, waarin Farraj mocht eten en naar het toilet mocht. Gedurende de eerste tien dagen werd het slapen hem grotendeels onmogelijk gemaakt.
De ondervragers sloegen Farraj met name in het gezicht en de nek en op de dijen, veelal terwijl hij geboeid was. Net als Arbid zat hij onder de bloeduitstortingen en zwellingen en had hij problemen met eten en slikken. Gedurende de ondervragingen werd hem voortdurend voorgehouden dat zijn gezin iets zou worden aangedaan. Om de druk op hem te verhogen werd zijn jongste zoon opgepakt en eveneens in Al-Mascobiyya ondervraagd. Farraj wordt momenteel vastgehouden in de Ramon-gevangenis in de Naqab/Negev-woestijn in het zuiden van Israël.
Net als Arbid en andere verdachten is Farraj in het verleden veelvuldig door Israël gevangengezet. In totaal zat hij, het afgelopen jaar inbegrepen, 17 jaar in de cel. Van 1985 tot 1991 zat hij een straf van zes jaar uit wegens betrokkenheid bij de PFLP. Nadien werd hij volgens Amnesty International nog zes maal opgepakt en in administratieve detentie geplaatst, in totaal gedurende tien jaar. In 2018 voerde Amnesty actie voor zijn vrijlating, nadat hij 325 dagen was vastgehouden zonder aanklacht of proces. Amnesty beschuldigde Israël ervan administratieve detentie te gebruiken ‘als een alternatief voor het arresteren, aanklagen en berechten van personen die worden verdacht van delicten, en voor het opsluiten van mensen die überhaupt niet gearresteerd hadden moeten worden’.
De gang van zaken rond Farraj, Arbid en de circa vijftig andere verdachten is niet uitzonderlijk. Massale ‘arrestaties’, administratieve detentie, marteling, het slopen van huizen van verdachten, berechting door militaire gerechtshoven, en publieke veroordeling voordat een rechter uitspraak heeft gedaan – het zijn pijlers onder het bezettingsregime waarmee de Palestijnse bevolking al 53 jaar in het gareel wordt gehouden. In de Nederlandse politiek en media krijgt dat zelden aandacht. Nederland kijkt graag de andere kant op, zich koesterend in de waan dat Israël een voorbeeldige democratische rechtsstaat is en zijn strijdkrachten het ‘meest morele leger ter wereld’ zijn.
Maar ditmaal liep het anders en ontstond er wél opschudding, zij het niet over de discutabele gang van zaken rond de verdachten, maar over het feit dat Farraj en Arbid tot voor kort werkzaam waren voor een Palestijnse humanitaire organisatie die van Nederland subsidie ontvangt. Plotseling stonden, zoals we hieronder zullen zien, politici in de rij met de vraag of die subsidie niet zou moeten worden beëindigd.
De gesubsidieerde organisatie is de Unie van Landbouwkundige Werkcomités (Union of Agricultural Work Committees, UAWC). De organisatie werd in 1986 opgericht en verleent steun aan Palestijnse boeren en de Palestijnse landbouwsector als geheel. Daarbij gaat het onder meer om verbetering van landbouwmethoden, waterbeheer en marketing van producten, en om het beschermen van landrechten van boeren die worden bedreigd door de voortgaande Israëlische kolonisering. De UAWC is een grote, alom gerespecteerde organisatie, die wordt gesteund door de Verenigde Naties, de Europese Unie, individuele landen en internationale ontwikkelingsorganisaties.
De UAWC is voornamelijk werkzaam in het zogeheten C-gebied (Area C), de zestig procent van de Westoever die sinds de Oslo-akkoorden van 1993-1995 onder ‘tijdelijk’ Israëlisch bestuur staat. Zoals door ons veelvuldig belicht is dit, naast Oost-Jeruzalem, het gebied waar de Israëlische kolonisering plaatsvindt.
Palestijnse ontwikkeling in het C-gebied wordt door Israël in de kiem gesmoord, onder meer door het beruchte restrictieve vergunningenbeleid. Voor de bouw van een woning of school, of de uitbreiding van een bedrijf, zijn Palestijnen in dit Palestijnse gebied aangewezen op vergunningen van de Israëlische bezettingsautoriteiten, die vrijwel onmogelijk te krijgen zijn. In de afgelopen jaren is 98,6 procent van de aanvragen afgewezen. Bouwen Palestijnen zonder vergunning, dan worden hun bouwwerken gesloopt en krijgen de eigenaren de rekening voor de sloop. Volgens het Bureau voor de Coördinatie van Humanitaire Zaken van de VN (OCHA) zijn er dit jaar tot dusver 424 Palestijnse bouwwerken gesloopt, waardoor 511 Palestijnen ontheemd raakten. In dit licht, en gezien de voortgaande uitbreiding van nederzettingen als Dolev en de overname door kolonisten van Palestijnse waterbronnen en land, is steun van organisaties als UAWC voor de Palestijnen onontbeerlijk.
Juist vanwege die steun liggen UAWC en veel andere Palestijnse belangenorganisaties permanent onder vuur van Israël, met het in eerdere artikelen door ons belichte ministerie van Strategische Zaken in de hoofdrol. Zoals gebruikelijk krijgt het daarbij steun van het netwerk van organisaties, politici en publicisten dat bekendstaat als de internationale Israël-lobby. In gecoördineerde campagnes worden de Palestijnse organisaties in verband gebracht met terrorisme, waarbij suggestieve beweringen dat zij banden onderhouden met de PFLP de boventoon voeren. Steeds vaker worden de pijlen ook gericht op subsidiegevers als de Europese Unie en individuele regeringen, die worden beschuldigd van ‘het subsidiëren van terrorisme’.
Illustratief is een speciale website van NGO Monitor, een aan de Israëlische overheid gelieerde organisatie die vooropgaat in het belasteren van zogenaamde ‘anti-Israëlische’ organisaties. De website is gewijd aan acht Palestijnse organisaties en hun ‘substantiële banden met de PFLP’. Naast UAWC en het eerdergenoemde Addameer worden Defense for Children International-Palestine, het Palestinian Center for Human Rights en enkele vrouwen- en gezondheidsorganisaties verdacht gemaakt. Bij iedere organisatie is vermeld van welke landen zij subsidie ontvangen. Al in de titel van de website – ‘Het netwerk van NGO’s van de PFLP’ – wordt gesuggereerd dat de acht eigenlijk mantelorganisaties van de PFLP zijn.
De ‘bewijzen’ van NGO Monitor voor de ‘substantiële banden tussen UAWC en PFLP’ zijn even mager als gezocht. Het gaat primair om verwijzingen naar twee meer dan 25 jaar oude documenten die historische, maar geen actuele betekenis hebben.
Het eerste is een intern discussiestuk – ‘not for general distribution and not to be quoted’, staat er op de titelpagina – van de Amerikaanse hulporganisatie USAID uit mei 1993, opgesteld door een externe consultant. Het brengt in vier scenario’s de mogelijke gevolgen in kaart van de destijds aanstaande interimperiode van Palestijnse autonomie (de periode van vijf jaar tussen de Oslo-akkoorden en een definitieve vredesregeling) voor het landschap van Palestijnse organisaties, comités en vakverenigingen in de sectoren gezondheidszorg, landbouw en industrie.
In 1993 waren die instituties in sterke mate geclusterd rond de politieke facties die onder de paraplu van de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO) vielen, waaronder Fatah en de PFLP – na Fatah de machtigste factie. In iedere sector bestonden meerdere vergelijkbare organisaties, elk georiënteerd op een politieke ideologie en factie. Het cluster rond de PFLP bestond volgens de consultant uit capabele organisaties met een decentraal grassroots-karakter. UAWC werd aangeduid als ‘de landbouworganisatie’ van de PFLP. De organisatie voerde op de Westoever en in Gaza een dertigtal projecten uit, waaronder de bouw van kassen, ondersteuning van coöperatieven en steun voor boeren bij veehouderij en landwinning.
Uit ditzelfde verleden stamt het tweede document, een Arabischtalige webpagina van Fatah waarop UAWC volgens NGO Monitor wordt aangeduid als een ‘filiaal’ van de PFLP. De pagina staat al lang niet meer online en is alleen via het webarchief nog te achterhalen. De reden daarvoor ligt voor de hand: de situatie van begin jaren negentig is grondig veranderd. De consultant van USAID wees in zijn stuk al op de ingrijpende pogingen van Fatah het institutionele landschap te ‘monopoliseren’. De turbulente ontwikkelingen die volgden op het mislukken van ‘Oslo’ kon hij niet voorzien.
Het voert te ver die ontwikkelingen hier te beschrijven. Feit is dat de PFLP sterk aan invloed heeft ingeboet. Bij de Palestijnse parlementsverkiezingen van 2006 behaalde het slechts drie van de 132 zetels (Fatah 45, Hamas 74). De UAWC is, zoals we hieronder zullen zien, sinds vele jaren een strikt onafhankelijke organisatie, die het haar medewerkers zelfs verbiedt politiek actief te zijn.
NGO Monitor doet echter voorkomen of de twee gedateerde documenten onverminderd actueel zijn en bewijs vormen voor de ‘substantiële banden’ tussen UAWC en PFLP. Bij gebrek aan beter wordt die claim door de overige filialen van de Israël-lobby eindeloos herkauwd. ‘Volgens Fatah is UAWC een filiaal van de PFLP’, heet het regelmatig. En: ‘USAID stelt dat UAWC de landbouworganisatie van de PFLP is.’
Zo mogelijk nog armoediger is het ‘bewijs’ dat NGO Monitor opvoert voor het bestaan van ‘organisatorische banden’ tussen beide organisaties. Het bestaat uit een vijftal bijeenkomsten en uitspraken uit de periode 2010-2014. Het meest recente ‘bewijs’ is de officiële opening door UAWC van een centrum voor de marketing van agrarische producten in 2014, waar de toenmalige plaatsvervangend secretaris-generaal van de PFLP tot de aanwezigen behoorde. Twee jaar eerder organiseerde UAWC een bijeenkomst ter herdenking van de Nakba, waar de organisatie een groet uitsprak aan de Palestijnen die in Israëlische gevangenissen in hongerstaking waren onder leiding van de (ook gedetineerde) secretaris-generaal van de PFLP, Ahmad Sa’adat. Drie andere punten van dit kaliber uit 2010 en 2011 vervolmaken wat volgens NGO Monitor de ‘organisatorische banden’ tussen UAWC en PFLP zijn.
Een opsomming van individuele UAWC-medewerkers ‘met banden met de PFLP’ maakt een al even obsessieve indruk. Naast Arbid en Farraj worden 15 medewerkers van alle rangen en standen opgevoerd, van wie slechts enkelen nog voor de organisatie werken. Van de meesten dateert het dienstverband van jaren geleden, van sommigen weet NGO Monitor zelf niet precies wanneer ze in dienst waren.
Net als voor de ‘organisatorische banden’ geldt dat de gegevens uit alle hoeken en gaten bijeen zijn geschraapt en in sommige gevallen helemaal niets om het lijf hebben. Zo lezen we over ene Mu’ayyad Bashart dat hij ‘projectcoördinator voor UAWC in Jericho was tot ten minste 2012’. Het enige dat NGO Monitor over hem weet te melden is dat hij ‘volgens de UAWC op 8 januari 2012 is gearresteerd’. Wat dat met de PFLP te maken heeft moet de lezer zelf maar bedenken.
Overigens richt NGO Monitor zich al even obsessief tegen niet-Palestijnse organisaties die Israëls politiek van bezetting en kolonisering bekritiseren. Zoals door ons gedocumenteerd beticht het onder andere The Rights Forum, Human Rights Watch, de Wereldraad van Kerken, de Algemene Vergadering en de Mensenrechtenraad van de VN en een scala universiteiten, parlementariërs en journalisten van antisemitisme. Uitvoerig gingen wij ook in op het rapport NGO Monitor: Shrinking space – Defaming human rights organizations that criticize the Israeli occupation, waarin de praktijken van NGO Monitor door de Israëlische Policy Working Group worden gefileerd.
In ons artikel over dit rapport citeerden wij voormalig minister van Buitenlandse Zaken Halbe Zijlstra, die in 2017 de verdachtmakingen van NGO Monitor over banden tussen NGO’s (niet-gouvernementele organisaties) en terreurorganisaties kraakte als ‘vaak heel vage beschuldigingen’, en de persoonlijke aanvallen van de Israël-lobby op collega-minister Sigrid Kaag als ‘echt totaal verkeerd’ en ‘echt schandalig’.
Eerder dit jaar stelde minister Stef Blok van Buitenlandse Zaken ‘dat veel beschuldigingen van NGO Monitor gebaseerd zijn op selectief citeren, halve feiten en insinuaties maar niet noodzakelijkerwijs op harde bewijzen, ook al zijn niet alle beschuldigingen irrelevant of onwaar. Deze beschuldigingen hebben bijgedragen aan een klimaat waarin mensenrechtenorganisaties onder toenemende druk zijn komen te staan.’
De campagne van de Israël-lobby tegen UAWC kwam in een stroomversnelling na de bekendmaking door de Israëlische veiligheidsdienst Shin Bet, half december 2019, dat het een ‘terreurnetwerk van de PFLP’ had opgerold. Het Centrum Informatie en Documentatie Israël (CIDI), vlaggenschip van de Nederlandse Israël-lobby, kweet zich direct van zijn taak door de beschuldiging klakkeloos na te praten. Hoewel bewijs daarvoor ontbreekt schreef het dat ‘vijftig leden van de PFLP’ waren opgepakt.
Auteur Elkan van der Raaf ging nog een stap verder door een eigen tweet in het artikel op te nemen waarin hij, als was hij de rechter in de zaak, de verantwoordelijken voor de moord op Rina Shnerb aanwijst. Zonder onderbouwing schrijft hij: ‘De PFLP zit achter de dodelijke aanslag waarbij Rina Shenrav is omgekomen.’ (Het CIDI duidde Rina Shnerb lange tijd aan als Rina Shenrav.)
Onder verwijzing naar Israëls ministerie van Strategische Zaken – net als NGO Monitor een geliefde CIDI-bron – stelde Van der Raaf verder dat ‘leden van de terreurgroep tevens actief zijn bij mensenrechtenorganisaties’. Die beschuldiging, al dan niet toegespitst op een specifieke organisatie als Addameer, zou het CIDI blijven herhalen in de artikelen waarmee het de campagne tegen de UAWC verder aanwakkerde.
In januari 2020 stookte NGO Monitor het vuur verder op met twee publicaties: een profiel van UAWC en een rapport getiteld ‘De banden van UAWC met de terreurgroep PLFP’. In beide wordt UAWC opnieuw neergezet als een dubieuze organisatie met ‘terreurbanden’. De ‘bewijzen’ daarvoor zijn dezelfde als op de bovengenoemde website van de organisatie over ‘het netwerk van NGO’s van de PFLP’. Om het dreigingsbeeld nog scherper aan te zetten schrijft NGO Monitor enkele historische misdaden aan de PFLP toe waarmee de organisatie niets te maken heeft gehad. In beide documenten worden opnieuw de subsidiegevers van UAWC opgesomd.
Op 13 mei was het opnieuw de beurt aan het CIDI om te beweren dat ‘de dodelijke aanslag is gepleegd door een terreurcel van de PFLP’ en ‘UAWC een aan terreurbeweging PFLP gelieerde en door Nederland gesubsidieerde NGO is’. In het artikel worden ook ‘de innige banden tussen Addameer en de terreurgroep PFLP’ benadrukt. Het CIDI herhaalt een oproep van Israëls ministerie van Strategische Zaken aan de internationale gemeenschap om subsidiëring van Addameer te staken.
Op 21 juni stuurde NGO Monitor een brief aan minister Blok, waarin het schrijft dat het ‘bewijs aan het licht heeft gebracht’ dat Nederland een organisatie subsidieert ‘met banden met een terroristische organisatie’. Het ontdekte ‘bewijs’ is boterzacht: het bestaat uit de lopende rechtszaak tegen Arbid en Farraj, en het eigen ‘onderzoek’ van NGO Monitor waaruit een ‘directe band’ tussen UAWC-medewerkers en de PFLP zou blijken. NGO Monitor dringt aan op Nederlands onderzoek naar de banden tussen beide organisaties, teneinde ‘misbruik van ontwikkelingsgelden te voorkomen’.
Twee dagen later meldde de Britse organisatie UK Lawyers for Israel (UKLFI) zich aan het front met een harde aanklacht tegen de Nederlandse regering. De organisatie is een bekende loot aan de lobbyboom, gespecialiseerd in wat wordt genoemd ‘juridische oorlogvoering’ (lawfare). Het werkt nauw samen met vergelijkbare organisaties, zoals het in New York gevestigde The Lawfare Project en het Israëlische International Legal Forum, waarover wij eerder schreven.
In eigen land diende UKLFI de afgelopen jaren klachten in bij de zogeheten Charity Commission tegen NGO’s die sympathiseren met de Palestijnen, waaronder War on Want, Medical Aid for Palestinians en Education Aid for Palestinians. Die klachten werden alle ongegrond verklaard. Eerder dit jaar herriep UKLFI een beschuldiging van ‘steun van Defence for Children International-Palestine aan de PFLP’ na een door de belasterde organisatie aangespannen juridische procedure.
In zijn aanklacht beschuldigt UKLFI de Nederlandse regering ervan UAWC nog altijd te subsidiëren, ‘ondanks bewijs dat de organisatie allerlei banden heeft met een terreurgroep, en ondanks dat twee voormalige medewerkers nu terechtstaan voor een terroristische gruweldaad’. Wat betreft het ‘bewijs’ wijst UKLFI op de publicaties van NGO Monitor en de vele keren dat Farraj in Israël vastzat; heeft een Palestijn maar vaak genoeg in administratieve detentie gezeten, dan wordt dat aangevoerd als een bewijs voor diens terroristische inborst. Over Arbid schrijft het zonder onderbouwing dat hij ‘de commandant was van een PFLP-terreurcel die de aanslag op het gezin-Shnerb uitvoerde’.
Verder stelt UKLFI dat het door middel van een WOB-verzoek van het International Legal Forum de overeenkomst tussen Nederland en UAWC in handen heeft gekregen. Die zou een clausule bevatten waarin staat dat de contractpartijen ‘moeten afzien van het ondersteunen van activiteiten die bedoeld zijn om de politieke autonomie van een staat te ondermijnen of met onwettige middelen een wettige regering ten val te brengen’. UKLFI meent daaruit te kunnen opmaken dat UAWC de overeenkomst schendt, aangezien ‘UAWC vermeld staat als een aan de PFLP verbonden instelling’ en ‘het doel van de PFLP de vernietiging van Israël is’.
Nederland is van dit alles op de hoogte, maar heeft ‘de waarschuwingen genegeerd’ en ‘nagelaten de banden met UAWC te verbreken’, stelt UKLFI, en dat is ‘truly shocking’. Het beweert dat het in mei 2019 de Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah (op de Westoever) schriftelijk op de hoogte heeft gesteld van de ‘nauwe banden van UAWC met terrorisme’, maar nooit antwoord heeft gekregen. In mei 2020 schreef het minister Sigrid Kaag en kreeg het opnieuw geen antwoord. Beide beweringen zijn onwaar; UKLFI ontving in beide gevallen wel degelijk een reactie (zij het dat op de tweede brief nog niet was gereageerd toen UKLFI zijn aanklacht publiceerde). Er stond alleen niet in wat de organisatie wilde horen: dat Nederland de subsidiëring van UAWC staakt.
Daartoe roept de organisatie Nederland nu opnieuw op. Het stelt dat voortzetting van de subsidiëring aan UAWC zou betekenen dat ‘Nederland de mensenrechten van de terreurslachtoffers schendt, alsmede de rechten van Nederlandse belastingbetalers, die in de positie zijn gebracht dat zij terroristen financieren’.
Nog diezelfde dag bracht het in New York gevestigde internationale nieuwsmedium The Algemeiner de klaroenstoot van UKLFI in een artikel onder de aandacht, zonder die te voorzien van de noodzakelijke context en kritische kanttekeningen. Via die publicatie – en na enig massagewerk uit de lobbyhoek – bereikte de kwestie het parlement. De PVV, fervent supporter van Israëls onderdrukkingspolitiek, diende op 25 juni Kamervragen in. De partij wil van de ministers Blok en Kaag weten waarom het kabinet geen gevolg heeft gegeven aan de oproepen van UKLFI om de subsidiëring te staken, en of zij bereid zijn dat alsnog te doen.
Op 29 juni diende de partij nogmaals vragen in, ditmaal samen met ChristenUnie en SGP, partijen die eveneens tot de harde kern van de Nederlandse Israël-lobby behoren. Dat blijkt ook uit de suggestieve vraag van het trio aan minister Kaag om na te gaan ‘welke door Nederland gesubsidieerde organisaties, zoals de UAWC, banden hebben met terreurgroepen, en de financiering van deze organisaties zo snel mogelijk stop te zetten’.
Daaraan koppelen zij de vraag of Kaag de financiering wil staken van organisaties die sympathiseren met de BDS-beweging – een schijnbaar wereldvreemde vraag in dit verband, ware het niet dat de Israël-lobby het Palestijnse BDS-initiatief even genadeloos bestrijdt als de UAWC, Addameer en andere organisaties die de Israëlische overheersing voor de voeten lopen. Hoewel boycots, desinvesteringen en sancties (BDS) geweldloze middelen zijn, en oproepen daartoe onder de vrijheid van meningsuiting vallen (zoals in juni van dit jaar bevestigd door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens), worden ze door de Israël-lobby gelijkgesteld aan discriminatie, antisemitisme en ‘economisch terrorisme’.
Diezelfde dag deed het CIDI verslag van de indiening van de Kamervragen onder de meer dan suggestieve kop ‘Tweede Kamer wil opheldering over Nederlandse financiering terreur-NGO UAWC’. In het artikel beweert het opnieuw dat medewerkers van UAWC ‘nauw betrokken’ waren bij de aanslag op Shnerb, en dat ‘een van de medewerkers van UAWC leider was van de verantwoordelijke terreurcel’.
Kritiekloos herhaalt het CIDI de beschuldigingen van UKLFI aan de regering, inclusief de onware bewering dat brieven van de Britse organisatie niet door Nederland beantwoord zijn. Ook de flinterdunne verwijzingen van NGO Monitor naar de oude documenten van Fatah en USAID worden gepresenteerd alsof zij actueel en overtuigend zijn.
Op 20 juli beantwoordden de ministers Blok en Kaag de Kamervragen van de PVV. Diezelfde dag verschenen de antwoorden van minister Kaag op de vragen van de PVV, ChristenUnie en SGP. Laatstgenoemde antwoorden worden voorafgegaan door een uitgebreide toelichting van minister Kaag aan de Kamervoorzitter.
Uit de antwoorden blijkt dat UAWC wordt gefinancierd door een grote groep internationale donoren, waaronder de Europese Unie, de Voedsel- en Landbouworganisatie van de VN, Duitsland, Canada, Spanje en internationale ontwikkelingsorganisaties. Zwitserland steunt UAWC met trainingen. Nederland werkt sinds 2007 samen met UAWC. In september van dat jaar startte het de financiering van het programma ‘Land Development 2’, dat werd uitgevoerd door een ‘consortium’ met UAWC als een van de uitvoerende partners.
Vanwege ‘bewezen expertise, kennis en capaciteit’ werd UAWC in 2013 ‘trekker’ van een nieuw consortium voor uitvoering van een programma genaamd ‘Land and Water Resource Management Program, Fase 1’. Het programma liep vier jaar (2013-2017) en richtte zich op vergroting van de Palestijnse landbouwproductie en de inkomsten van boeren. Nederland financierde het met 8,5 miljoen euro.
In 2017 ging de tweede fase van dit programma van start. Doel daarvan is Palestijnse boeren te helpen toegang te behouden tot hun land en water, en zoveel mogelijk klimaatverantwoord te werken. Wat het laatste aspect betreft moet worden gedacht aan het aanplanten van waterzuinige gewassen en advisering voor het effectief hergebruik van regenwater. Nederland financierde het programma (2017-2020) met 8,5 miljoen euro.
Kaag zet in haar antwoorden uiteen dat Nederland ‘van alle partners waarmee wordt samengewerkt verwacht dat zij zich niet schuldig maken aan terrorisme, aanzetten tot geweld, haat zaaien of andere activiteiten die strijdig zijn met het Nederlands buitenlands beleid’. Uitvoerig licht zij toe hoe de bestedingen van de Nederlandse bijdrage worden gecontroleerd, zowel door Nederland zelf als door internationale auditorganisaties.
Uitvoerig gaan Blok en Kaag ook in op de vermeende banden tussen UAWC en PFLP. Zij stellen dat uit Nederlands toezicht en internationale controles – ook door andere donoren – nooit iets van zulke banden is gebleken. Verder wijzen zij erop dat UAWC noch door de EU, noch door de VN is aangemerkt als terroristische organisatie. Bestuursleden van UAWC komen evenmin voor op sanctielijsten.
Kaag schrijft dat voorafgaand aan de Nederlandse projecten uitgebreid is stilgestaan bij eerdere beschuldigingen dat UAWC banden zou hebben met de PFLP. Zij vermeldt in dat verband dat Australië naar aanleiding van zulke beschuldigingen UAWC in 2012 grondig heeft doorgelicht en ‘tot de conclusie kwam dat de beschuldigingen niet gegrond waren, ondanks het feit dat enkele medewerkers van UAWC in Israëlische administratieve detentie hadden gezeten’.
Wat betreft de mogelijke betrokkenheid van Arbid en Farraj bij de aanslag op het gezin-Shnerb benadrukken de bewindslieden dat het om verdenkingen gaat en dat Nederland de zaak volgt. UAWC heeft Nederland op de hoogte gesteld van de arrestatie van beiden en hun dienstverband beëindigd. Volgens UAWC waren de twee niet betrokken bij het Nederlandse project. Uit nader Nederlands onderzoek naar aanleiding van de Kamervragen bleek dat het salaris van beide mannen betaald werd uit de overheadkosten van UAWC. In het kader van het Nederlandse programma droeg ook Nederland aan die overhead bij, en dus theoretisch indirect aan het salaris van het duo. Het kabinet ‘betreurt het dat dit niet eerder duidelijk is geworden’.
Op basis hiervan is op 9 juli besloten verdere betalingen op te schorten, in afwachting van een extern onderzoek dat Nederland zal laten uitvoeren ‘naar eventuele banden tussen PFLP en UAWC en de wijze waarop UAWC invulling geeft aan het eigen beleid dat medewerkers niet politiek actief mogen zijn’. De resultaten daarvan worden in het najaar verwacht. Naar aanleiding daarvan zal over verdere samenwerking met UAWC worden beslist. Nederland vraagt andere donoren ‘zich aan te sluiten bij het onderzoek’. Geen van die donoren heeft reden gezien tot het opschorten van betalingen.
De ministers schrijven verder dat Arbid en Farraj, net als andere medewerkers van NGO’s die door Nederland worden gesteund, in 2017 een pasje hebben gekregen van de Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah waarmee zij zich konden identificeren als medewerkers van een partnerorganisatie van de Vertegenwoordiging. Andere landen verstrekken soortgelijke documenten aan medewerkers van partnerorganisaties. De pasjes hadden een geldigheid van een jaar.
Ten slotte vermelden de ministers wanneer de brieven van UKLFI zijn beantwoord. De brief van mei 2019 is in juni 2019 beantwoord, de brief van mei 2020 (en een volgende brief van juni 2020) in juli 2020. Beide Nederlandse brieven zijn als bijlage bij de antwoorden van Kaag aan de Kamer verstrekt.
Aangenomen mag worden dat minister Kaag formeel gezien correct heeft gereageerd op de commotie rond UAWC. Zij schrijft dat ze met het bevriezen van de betalingen aan UAWC en het laten instellen van een extern onderzoek ‘de standaard aanpak volgt die in alle vergelijkbare gevallen, in alle landen gehanteerd wordt’. Of het opschorten van de betalingen aan UAWC te rechtvaardigen valt is echter de vraag. Vooralsnog draait de zaak immers slechts om verdenkingen tegen de twee ex-medewerkers van UAWC, zoals Kaag en Blok zelf benadrukken – verdenkingen bovendien van een misdaad die niets met hun werk voor UAWC te maken had. Dat het duo werd betaald uit overheadkosten van UAWC, waaraan ook Nederland bijdroeg, is wellicht ongelukkig, maar is het ook reden om de financiering te bevriezen? Palestijnse boeren zijn het voornaamste slachtoffer van die bevriezing en dat valt te betreuren. Zij hebben part noch deel aan de gang van zaken.
Consequent wijzen Kaag en Blok op de criteria die binnen de EU gelden voor het subsidiëren van organisaties als UAWC. Uitgesloten van financiering zijn organisaties die op de Europese terrorismelijst staan. Datzelfde geldt voor bestuursleden en andere medewerkers van die organisaties. In een brief aan het netwerk van Palestijnse NGO‘s (PNGO) bevestigde EU-vertegenwoordiger Sven Kühn von Burgsdorff dit EU-beleid op 30 maart 2020 nog eens. Hij schreef dat individueel lidmaatschap van, steun aan of sympathie voor een groepering of partij – ook als die op de EU-terrorismelijst staat – geen hinderpaal is voor Europese financiering, zolang de betreffende persoon niet zelf op de terrorismelijst voorkomt. Hij stelde verder dat ‘de EU geen enkele [Palestijnse] maatschappelijke organisatie vraagt haar politieke standpunt ten aanzien van welke Palestijnse factie dan ook te veranderen’.
Wat betreft de toekomst van de relatie tussen Nederland en UAWC lijkt er weinig aan de hand. Gezien de strenge controle op de organisatie en de uitkomst van vorige onderzoeken zou het verbazing wekken als uit het onderzoek zou blijken dat UAWC en PLFP organisatorisch verknoopt zijn. Ook wat betreft de tweede onderzoeksvraag – naar ‘de wijze waarop UAWC invulling geeft aan het eigen beleid dat medewerkers niet politiek actief mogen zijn’ – is moeilijk voorstelbaar dat het onderzoek verrassingen oplevert.
Het verbaast overigens dat Kaag dit aspect laat onderzoeken. Het is moeilijk voor te stellen dat Nederland als voorwaarde voor de subsidiëring van humanitaire organisaties stelt dat medewerkers geen legitieme politieke activiteiten mogen uitvoeren.
In een verklaring naar aanleiding van de antwoorden van de ministers benadrukt UAWC dat het strikt onafhankelijk is en er zorgvuldig op toeziet dat de activiteiten en de verantwoording daarover voldoen aan ‘international best standards and good practices’. Om iedere schijn van affiliatie met een politieke partij of factie te voorkomen, heeft de organisatie de vérgaande maatregel getroffen om politieke activiteiten van medewerkers te verbieden.
UAWC benadrukt dat het al jaren doelwit is van lastercampagnes van de Israëlische regering en daarmee samenwerkende organisaties. De reden daarvoor is de steun van UAWC aan kwetsbare Palestijnse gemeenschappen in het C-gebied van de Westoever, die hun land dreigen te verliezen. De ‘giftige lastercampagnes’ die het te verduren krijgt zijn bedoeld ‘om onze donoren te intimideren, zodat zij hun financiering staken’, schrijft het. Dat heeft ertoe geleid dat ‘meerdere donoren onderzoek hebben gedaan naar de steeds terugkerende beschuldiging dat UAWC gelinkt is aan de PFLP. Keer op keer bleken de beschuldigingen vals’.
Ook in zijn feitelijke werk is UAWC niet vrij van Israëlische sabotage. Zo werd in 2016 een project van de organisatie door het Israëlische leger vernietigd. Nederland had ‘10 miljoen dollar aan het project bijgedragen’, meldde BNR Nieuwsradio. Israël sloopt in het C-gebied geregeld projecten die door Nederland en andere internationale donoren zijn bekostigd. In 2018 werd een met Nederlands geld gefinancierd waterproject vernietigd, in 2017 een Nederlands project waarmee een Palestijns dorp van stroom werd voorzien.
In zijn verklaring spreekt UAWC dank uit voor de steun van Nederland, ‘die het leven van tienduizenden Palestijnen heeft verbeterd’. Het is graag bereid medewerking te verlenen aan het komende onderzoek, dat het met vertrouwen tegemoet ziet. UAWC dringt er bij de internationale gemeenschap op aan zich ‘niet te laten meeslepen door de opruiingscampagnes’. De organisatie onderstreept dat zij, en vele duizenden Palestijnse gezinnen met haar, afhankelijk is van haar internationale donoren.
Kaag maakt in haar antwoorden melding van Australisch onderzoek naar UAWC, volgend op beschuldigingen dat de organisatie banden heeft met de PFLP. Zij schrijft dat Australië UAWC in 2012 heeft doorgelicht en ‘tot de conclusie kwam dat de beschuldigingen niet gegrond waren, ondanks het feit dat enkele medewerkers van UAWC in Israëlische administratieve detentie hadden gezeten’. We staan nader stil bij de Australische zaak, aangezien die sterke overeenkomst vertoont met de Nederlandse.
UAWC ontving destijds subsidie van Australië. Het geld werd beschikbaar gesteld via de grote christelijke hulporganisatie World Vision, die in Palestina ontwikkelingsprojecten uitvoert. Zowel World Vision als de ontwikkelingsorganisatie van de Australische regering AUSAid werden ervan beschuldigd terrorisme te steunen; via UAWC zou de Australische subsidie naar de PFLP vloeien.
Naar aanleiding van de beschuldigingen schortte Australië de subsidie voor UAWC op en stelde een onderzoek in, uitgevoerd door de Australische federale politie, de Security Intelligence Organisation en het ministerie van Buitenlandse Zaken en Handel. Zij stelden vast dat de beschuldigingen ongegrond waren en UAWC niets te verwijten viel, waarna de financiering werd hervat.
In een toespraak tot het Australische parlement sprak senator Nick Xenophon op 30 oktober 2012 zijn zorg uit over de beschuldigingen. Hij stelde dat UAWC een vlekkeloze reputatie had en onmisbare projecten uitvoerde. De Australische regering volgde strikte procedures om de activiteiten van World Vision en AUSAid te controleren. World Vision op zijn beurt had UAWC sinds 2005 vier maal doorgelicht. Ook andere landen en VN-agentschappen voerden strikte controles uit. In Israël stond UAWC sinds 1996 geregistreerd als een not-for-profit-organisatie, en anno 2012 kwamen noch de organisatie, noch bestuursleden daarvan voor op Israëlische lijsten van verboden organisaties.
Xenophon wees op een recent artikel in de Australische krant The Age, waarin het Netwerk van Palestijnse NGO’s (PNGO) toelicht dat alle Palestijnse maatschappelijke organisaties die zich inzetten voor de naleving van het internationaal recht en de universele mensenrechten slachtoffer zijn van ‘een voortgaande lastercampagne’. Iedere organisatie die Israëls schendingen aan de kaak stelt wordt aangevallen, aldus PNGO.
Met instemming citeerde Xenophon de voormalige Australische minister-president Bob Hawke, die al in 2006 stelde dat de economische omstandigheden in de Palestijnse gebieden jonge Palestijnen vrijwel geen uitzicht boden op ontplooiing, een baan en goede leefomstandigheden. ‘Dit is een broedplaats voor wanhoop en erger’, waarschuwde Hawke, en onder die omstandigheden ‘zal er geen gebrek zijn aan rekruten voor het martelaarschap van de suicide bomber’.
Buitenlandse hulp aan de Palestijnen is meer dan noodzakelijk, stelde Xenophon, ‘en vormt een bolwerk tegen terrorisme’. Sabotage van die steun door middel van lastercampagnes en valse beschuldigingen ondermijnt dat en is, kan daaraan worden toegevoegd, een self-fulfilling prophecy: juist daardoor wordt het terrorisme gestimuleerd dat Israël en de Israël-lobby zeggen te bestrijden.
Volgens Xenophon waren de beschuldigingen tegen UAWC, World Vision en AUSAid afkomstig van het Israëlische Shurat HaDin Israel Law Center. Dat is een lawfare-organisatie die op dezelfde wijze opereert als UK Lawyers for Israel. In haar boek Harpoon schrijft directeur Nitsana Darshan-Leitner, zoals zij toelichtte in de krant The Jerusalem Post, dat zij voor haar activiteiten informatie ontvangt van de Israëlische buitenlandse veiligheidsdienst Mossad.
Vorig jaar maakte Shurat HaDin deel uit van een gecoördineerd offensief van de internationale Israël-lobby tegen een Duits-joodse organisatie, die vleugellam werd gemaakt door haar van haar bankrekening te beroven. Die zaak is exemplarisch voor de nietsontziende strijd van de Israël-lobby tegen organisaties en personen die zich kritisch opstellen tegen Israëls politiek van bezetting en kolonisering. Die strijd vergt zowel in Palestina als in Europa en de Verenigde Staten slachtoffers (denk ook aan de HEMA, ASN Bank, Vitens en andere Nederlandse bedrijven die in de Verenigde Staten op zwarte lijsten staan) en vereist een aanzienlijk kritischer betrokkenheid van politici en pers dan tot dusver aan de dag gelegd.
Overigens bevroor de Australische regering de subsidie voor World Vision in 2016 opnieuw, althans voor de projecten in de Gazastrook, nadat een Palestijnse manager van de organisatie in Gaza door Israël was beschuldigd van het doorsluizen van circa 43 miljoen dollar naar Hamas – volgens toenmalig minister van Strategische Zaken Gilad Erdan zelfs 70 miljoen. Israël stelde dat de man, Muhammad al-Halabi, op bevel van Hamas in World Vision was ‘geïnfiltreerd’. De ‘Hamas-agent’ werd door Israël opgepakt en verdween achter de tralies. De zaak vertoont grote overeenkomst met de andere aanvallen op hulporganisaties, waaronder de huidige aanvallen op UAWC.
Het voert te ver de zaak rond Al-Halabi, in 2014 door de VN uitgeroepen tot ‘humanitarian hero’, hier gedetailleerd te beschrijven. Vorig jaar deed het Israëlische medium +972 Magazine intensief onderzoek naar de zaak. Het is overtuigd van diens onschuld. Israël had tot dat moment in meer dan honderd rechtszittingen geen snipper bewijs tegen hem gepresenteerd.
Al-Halabi is zwaar mishandeld en gemarteld. Zijn advocaat had langdurig geen toegang tot zijn cliënt, en betoogt dat die juist alles in het werk stelde om Hamas buiten de World Vision-projecten te houden. Al-Halabi zit, net als Arbid en Farraj, vast in een gevangenis voor security prisoners in de Naqab/Negev. Het magazine waarschuwt dat zijn gezondheid achteruit gaat. Afgelopen april werd melding gemaakt van verdere verslechtering.
Niet alleen +972, ook andere bronnen meldden dat onderzoeken van Australië, World Vision en onafhankelijke auditorganisaties geen enkele aanwijzing hebben opgeleverd voor misbruik van hulpgeld door Al-Halabi. Sterker, volgens World Vision had Al-Halabi helemaal geen toegang tot de bedragen die hij zou hebben weggesluisd. En nog sterker: het bedrag dat hij verspreid over tien jaar aan Hamas zou hebben doorgegeven is veel hoger dan het totale budget dat in die periode voor de projecten in Gaza beschikbaar was, stelt de voormalig regionaal manager van World Vision. Volgens +972 bedroeg dat budget 22,5 miljoen euro, minder dan éénderde van het bedrag dat Al-Halabi volgens minister Erdan in de zakken van Hamas heeft doen verdwijnen.
Intussen is de Australische financiering voor de Gaza-projecten al ruim vier jaar bevroren. Australië wacht de uitkomst van de rechtszaak tegen Al-Halabi af. Die kan nog jaren op zich laten wachten. Daarmee heeft Israël in elk geval een overwinning op zak: de charismatische Al-Halabi is van het toneel verdwenen en de projecten van het ‘anti-Israëlische’ World Vision voor de bevolking van Gaza liggen stil.
De antwoorden van de ministers Blok en Kaag leidden tot een groot aantal nieuwe Kamervragen. Op 22 juli dienden ChristenUnie, SGP en PVV, ditmaal versterkt met de VVD, nogmaals vragen aan minister Kaag in. Een dag later stelde het CDA vragen aan Blok en Kaag, op 4 augustus gevolgd door een tweede set vragen aan beide ministers. Gezamenlijk dienden de partijen 38 vragen in. Antwoorden worden op korte termijn verwacht.
De ChristenUnie, SGP, PVV en VVD willen onder meer van Kaag weten of zij de door NGO Monitor en UKLFI aangeleverde informatie wel serieus heeft genomen. Zij suggereren dat Nederland heeft verzuimd UAWC door te lichten alvorens ermee in zee te gaan. Opnieuw koppelen zij dat aan subsidies voor organisaties die met de BDS-beweging sympathiseren, het andere grote agendapunt van Israëls ministerie voor Strategische Zaken: niet alleen Palestijnse landbouw- en mensenrechtenorganisaties moeten vleugellam worden gemaakt, ook alle organisaties die in Nederland of elders solidariteit betuigen aan het Palestijnse BDS-initiatief.
Het CDA duikt diep in de UAWC-zaak en vraagt Blok en Kaag naar ieder sprankje informatie dat maar te bedenken is. Precieze data, alle denkbare documentatie, alle email-verkeer tussen het ministerie van Buitenlandse Zaken en de ministers met UAWC – letterlijk alles moet boven tafel. Het valt toe te juichen dat parlementariërs hun controletaak serieus nemen en het naadje van de kous willen weten, maar mede gezien het feit dat er vooralsnog slechts sprake is van verdenkingen valt moeilijk aan de indruk te ontkomen dat hier sprake is van een obsessief zoeken naar spijkers op laag water.
Dat wringt des te meer daar aandacht voor de context van de zaak en voor Arbid, Farraj en de circa vijftig andere Palestijnse verdachten ontbreekt, een omissie die overigens vrijwel alle partijen treft. Je zou zeggen dat Kamerleden die zoveel moeite doen om de zaak minutieus in kaart te brengen van de ministers willen weten hoe zij een eventuele veroordeling van Arbid en Farraj beoordelen. Speelt die een rol in het komende onderzoek, en minstens zo belangrijk: krijgen de mannen een eerlijk proces, dat voldoet aan de normen die in een rechtsstaat gangbaar zijn? En zo niet, welke consequenties verbindt het kabinet daaraan?
Ronduit schrijnend is dat er geen enkele vraag is gesteld over de mishandeling en marteling van Arbid en Farraj. Noch over het feit dat zij onrechtmatig worden vastgehouden in Israël. En noch over het slopen van de woningen van vier andere verdachten door Israëlische troepen. Het zijn, net als het ontzeggen van een eerlijk proces, stuk voor stuk zaken die in het Statuut van Rome worden gedefinieerd als oorlogsmisdaden.
En misschien is het ook niet gek om te veronderstellen dat de Kamer geïnteresseerd is in het lot van Khalida Jarrar, een collega-parlementslid immers. En in het lot van de vier andere Palestijnse parlementsleden die in Israël gevangen zitten, twee van hen in administratieve detentie. Niet voor het eerst dringt zich de vraag op of de Kamer er ook het zwijgen toe zou doen als vijf joods-Israëlische parlementsleden in een Palestijnse cel zouden belanden, op grond van vage of geheime beschuldigingen en zonder kans op een eerlijk proces.
Het enige Kamerlid dat wél oog heeft voor de context en de Palestijnse kant van de zaak is Tunahan Kuzu van DENK. Op 7 augustus diende hij dertien vragen aan minister Kaag in. Kuzu wil onder meer een aantal feitelijkheden opgehelderd zien: is de aanslag op Rina Shnerb door de PFLP opgeëist?; zijn de twee ex-medewerkers van UAWC al veroordeeld, of alleen verdachten?; wanneer beschikten de twee precies over een Nederlands pasje?; beschouwt Nederland UAWC als een terroristische organisatie, en zo niet, wat valt UAWC dan te verwijten?
Kuzu stelt ook vragen over de marteling van Arbid (al veronderstelt hij daarin ten onrechte dat Arbid een bekentenis heeft afgelegd; dat is niet het geval) en de sloop van woningen van verdachten. Ook gaat hij in op de pogingen van NGO Monitor en UKLFI om met ongefundeerde beschuldigingen het werk van NGO’s en mensenrechtenverdedigers te ondermijnen. Hij stelt dat NGO Monitor en UKLFI ‘doelbewust de maatschappelijke ruimte verkleinen’. Dat is precies wat deze organisaties, en ook het CIDI, doen: zij maken organisaties het functioneren onmogelijk en maken tegelijkertijd inbreuk op de vrijheid van meningsuiting in een poging kritisch debat over Israëls Palestinapolitiek de kop in te drukken.
Intussen zette het CIDI zijn lastercampagne tegen de ‘terreur-NGO’ UAWC en de Nederlandse overheid voort. In een artikel van 23 juli herhaalt het onder meer de verwijzingen naar de oude documenten van Fatah en USAID. Het presenteert ook nieuw materiaal: een foto uit 2017 van de Facebookpagina van de Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah, eerder gepubliceerd door GeenStijl.
De foto is volgens het CIDI gemaakt ter gelegenheid van de ondertekening van ‘het subsidiecontract’ tussen Nederland en UAWC, en toont twee Nederlandse diplomaten, een viertal Palestijnen en een zevende, niet geïdentificeerde persoon. In een warrig betoog claimt het CIDI dat de foto bewijs vormt voor de banden tussen UAWC en PFLP, die ‘Den Haag’ – en minister Kaag in het bijzonder – al die tijd heeft ‘ontkend’, ‘genegeerd’ en ‘gebagatelliseerd’.
Op de foto is de inmiddels ontslagen UAWC-medewerker Abd al-Raziq Farraj te zien. Het CIDI omschrijft hem ditmaal als ‘PFLP’er, direct verantwoordelijk voor de moordaanslag op de 17-jarige Rina’. Verder te zien is bestuursvoorzitter Razeq Al-Barghouti, die volgens het CIDI, zich beroepend op NGO Monitor, is ‘gelieerd aan de PFLP’. De derde UAW-medewerker is directeur Fuad Abu Saif, over wie niets wordt gezegd; kennelijk heeft NGO Monitor niets belastends over hem weten te vinden.
Interessant is de vierde Palestijn op de foto, die niet voor UAWC werkt, maar volgens het CIDI ‘in 2005 gearresteerd werd omdat hij deel uitmaakte van een terreurcel’ en ‘onlangs nog vier maanden in een Israëlische cel zat vanwege zijn lidmaatschap van de PFLP’. Waarom hij bij de bijeenkomst was laat het CIDI in het midden.
De man is de Amerikaan met Palestijnse roots Ubai Aboudi, uitvoerend directeur van het Palestijnse Bisan Center for Research and Development en echtgenoot van de Palestijnse schrijfster en mensenrechtenverdedigster Hind Shraydeh. Aboudi zet zich onder meer in voor versterking van de sociaal-economische rechten (met name het recht op goed onderwijs en gelijkheid van mannen en vrouwen) van gemarginaliseerde Palestijnse gemeenschappen, en bestudeert daarnaast de mechanismen waarmee de Israëlische bezetting Palestijnse wetenschappelijke ontwikkeling in de weg staat.
Hij was bezig met de voorbereiding van een conferentie aan het Massachusetts Institute of Technology (MIT) over de wetenschap in Palestina, gepland voor 10 tot 12 januari 2020, toen bezettingstroepen op 13 november 2019 in het holst van de nacht zijn woning binnenvielen en hem meenamen. Hij kreeg vier maanden administratieve detentie opgelegd. Amnesty International deed een oproep voor zijn onmiddellijke vrijlating. Internationale wetenschappers, onder wie Noam Chomsky, voerden campagne voor hem.
Amnesty wees erop dat Aboudi ook in 2005 en 2010 is opgepakt en vier jaar in Israëlische gevangenschap heeft doorgebracht, onder meer op beschuldiging van lidmaatschap van de PFLP. Op 2 juni jongstleden veroordeelde een militaire rechtbank hem op ons onbekende gronden tot een jaar gevangenisstraf. Zijn vrouw en organisaties als Samidoun spreken van ‘verzonnen beschuldigingen’ en plaatsen de veroordeling in het licht van de structurele Israëlische campagne tegen Palestijnse NGO’s, mensenrechtenverdedigers, wetenschappers en culturele kopstukken, in het bijzonder diegenen met internationale relaties.
Zoals gewoonlijk laat het CIDI deze informatie achterwege. Verbeten dramt het door over het ‘ontkennen’ en ‘negeren’ door ‘Den Haag’ van de ‘bewijzen’ van de ‘banden tussen de UAWC en de terreurbeweging’, die dankzij het CIDI, NGO Monitor en UKFLI al bekend zouden zijn geweest toen op de Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah het ‘subsidiecontract’ met UAWC werd getekend.
Het CIDI gaat nog een stap verder in het verdachtmaken van ‘Den Haag’ door te schrijven dat de Nederlandse Vertegenwoordiging toch ‘al niet bekendstond als een diplomatieke post met een schoon blazoen’. Er lijkt ‘structureel sprake te zijn van pro-Palestijnse sympathieën’. Ook de term ‘politiek activisme’ valt. De verdachtmakingen roepen herinneringen op aan de rol van het CIDI in de lastercampagne die rond Kaags benoeming tot minister tegen haar werd gevoerd.
Op 4 augustus publiceerde het CIDI opnieuw een opruiend artikel over de, zoals het in de titel wordt omschreven, Nederlandse ‘subsidie voor Palestijnse terreurclub’. In het stuk stapelt het de ‘talloze waarschuwingen’ nog eens op die ‘het ministerie van Buitenlandse Zaken de afgelopen jaren negeerde’. Het stelt dat het ministerie niet alleen is gewaarschuwd door het CIDI, maar ook door onder meer NGO Monitor, UK Lawyers for Israel, het International Law Forum en Shurat HaDin. Het lijstje leest als een who is who van de internationale Israël-lobby.
De auteur van het CIDI-artikel, Hidde van Koningsveld, ging er ook op Twitter met gestrekt been in door te spreken van ‘de door Nederland gefinancierde Palestijnse terroristen’. De Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah karakteriseert hij als volgt: ‘Het Nederlandse kantoortje in de Palestijnse stad Ramallah is een broeinest van anti-Israël activisme & nepotisme.’
Van Koningsveld is niet de enige die op Twitter de wapens opnam. Voormalig CIDI-medewerker en PVV-Kamerlid Wim Kortenoeven had het over ‘de door Sigrid Kaag van D66 gesubsidieerde Jodenmoord’. Bob van Pareren, die voor Forum voor Democratie in de Eerste Kamer en Provinciale Staten van Zuid-Holland zit, twitterde dat ‘D66 bewust medeplichtig is aan moord’. Kaag diende op te stappen en haar ‘nederige excuses aan Israël en de familie van het moordslachtoffer’ aan te bieden. Hij bood er later zijn excuses voor aan. Bart Schut, redacteur bij het Nieuw Israëlietisch Weekblad (NIW), schreef op Twitter: ‘Nederland geeft miljoenensubsidies om Joden te vermoorden.’ Hij plaatste de tekst tussen aanhalingstekens alsof het een quote betrof, maar een bronvermelding bleef achterwege.
In een artikel in het NIW liet diezelfde Schut PVV-Kamerlid Gidi Markuszower aan het woord. Die spreekt net als Kortenoeven en Schut zelf over ‘moord op joden’. Over de ministers Blok en Kaag zegt hij onder meer: ‘Dit duo betaalde willens en wetens Palestijnse terroristische beesten. […] Blijkbaar houden ze van Palestijnse terroristen en haten ze Joden.’ Schut houdt het ditmaal bij tendentieuze beweringen: Kaag, Blok en hun ambtenaren ‘sloegen waarschuwingen in de wind’ en Nederlands belastinggeld zou ‘in de handen van PFLP-terroristen terecht zijn gekomen’.
Enkele zogeheten mainstream media deden mee aan de stemmingmakerij. De Telegraaf pakte op 20 juli uit met de kop Nederland subsidieerde terreurverdachten. In het stuk neemt de parlementaire redactie plaats op de stoel van de rechter: ‘De twee verdachten zijn lid van het Volksfront voor de Bevrijding van Palestina.’ Een woordvoerder van het CIDI mag beweren dat ‘twee terroristen van het Volksfront voor de Bevrijding van Palestina werden betaald met Nederlands belastinggeld’. Informatie over de context en de rol van het CIDI, dat wordt opgevoerd als ‘de belangenbehartiger van de joodse gemeenschap in Nederland’, wordt achterwege gelaten.
In een tweede artikel schrijft de Telegraaf op 22 juli dat ‘twee medewerkers van die club [UAWC] een dodelijke aanslag op hun geweten blijken te hebben’ en ‘lid zijn van het Volksfront voor de Bevrijding van Palestina (PFLP), dat op de EU-lijst van terroristische organisaties staat’. Ook belt de krant met NGO Monitor, dat niet wordt opgevoerd als een aan de Israëlische regering gelieerde organisatie die met desinformatie en laster de reputatie van tientallen organisaties en personen vernielt, maar als ‘de Israëlische organisatie die onderzoek deed naar de geldstromen’. NGO Monitor hoopt dat Nederland nu ‘serieuze sancties’ tegen UAWC treft en het gedoneerde geld terughaalt.
Ook het Parool en Algemeen Daglad verloren de principes van objectieve berichtgeving uit het oog. Op 4 augustus publiceerden zij een gezamenlijk artikel onder de tendentieuze kop Nederland gewaarschuwd voor ‘terreursubsidie’. Het artikel draait om de ‘waarschuwingen’ die Nederland in de loop der jaren tot driemaal toe zou hebben ontvangen ‘over de banden tussen UAWC en PFLP’. Die waarschuwingen waren volgens de kranten afkomstig van de ‘pro-Israëlische instellingen’ Shurat HaDin, het International Legal Forum en UKLFI. Dat het hierbij gaat om hardcore lobbyorganisaties, en hun brieven bestonden uit de steeds weer herhaalde flinterdunne aantijgingen en laster, vertellen zij hun lezers niet.
Om de verdenkingen nog wat verder op te schroeven schrijven zij dat ‘het salaris van de twee verdachten bleek te zijn betaald met Nederlands subsidiegeld’ en ‘de twee verdachten ook een pasje bleken te hebben van de Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah’. Een foto van een gewapende en gemaskerde PFLP-aanhanger completeerde het geheel.
Net als in de Telegraaf wordt aan de context van de zaak, en aan de marteling van de verdachten, het slopen van de woningen van vier verdachten en het feit dat zij geen kans hebben op een eerlijk proces geen woord gewijd. De vraag die zich bij dergelijke artikelen steeds weer opdringt is of er sprake is van kwade opzet of een schrijnend gebrek aan kennis en integriteit bij de journalisten en eindredacties van de kranten.
Daders van een moordaanslag moeten worden gestraft, ongeacht hun motieven. Dat geldt ook voor de dader(s) van de moord op de Israëlische Rina Shnerb op 23 augustus 2019. Wie dat is of zijn weten we niet. Er zijn zes verdachten opgepakt. Tegen hen lopen rechtszaken. Twee van de verdachten waren werkzaam voor de UAWC, een Palestijnse landbouworganisatie die met Nederlandse subsidie projecten uitvoert. Het duo is ontslagen.
Tot zover de kale feiten. Overzichtelijk, ware het niet dat de moord en alles wat erop volgde plaatsvond in de context van de Israëlische bezetting van de Westelijke Jordaanoever en Oost-Jeruzalem. In die context staat alles in het teken van handhaving en verdieping van die bezetting en de onder internationaal recht illegale kolonisering van Palestijns land. De bezetting steunt, zoals iedere bezetting, op het intimideren en terroriseren van de bevolking. Israël voert een permanente, onbarmhartige strijd tegen iedereen die zijn politiek in de weg staat.
In die context worden aan de lopende band Palestijnen ‘gearresteerd’, een eufemisme voor het van de straat of werkvloer plukken dan wel met grof geweld van hun bed lichten van ‘verdachten’ door zwaarbewapende bezettingstroepen. Dat gebeurt ieder jaar weer duizenden keren en in een groot deel van de gevallen luidt de beschuldiging dat zij terroristen zijn, dan wel terrorisme financieren of ‘banden hebben met terroristische organisaties’ als de PFLP, een politieke verzetsorganisatie met een gewapende vleugel die in haar geheel op de terrorismelijst van de Europese Unie staat.
Deze ‘verdachten’ zijn praktisch rechteloos. Hun zaken worden behandeld door militaire gerechtshoven, wier leidraad de wurgende Israëlische militaire verordeningen zijn waaraan de Palestijnse burgerbevolking in bezet gebied onderworpen is. Met een eerlijk proces heeft dat niets te maken. Juridische bijstand wordt hen vaak langdurig ontzegd. Vaak worden zij naar Israël overgebracht, mishandeld en gemarteld. Velen worden voor maanden of jaren in administratieve detentie geplaatst. Woningen van verdachten en hun gezinnen worden regelmatig gesloopt, nog voor hun schuld is vastgesteld of er überhaupt sprake is van een proces. Het zijn stuk voor stuk misdaden die in het Statuut van Rome, het oprichtingsverdrag van het Internationaal Strafhof, zijn gerangschikt onder de oorlogsmisdaden.
Het is in deze context dat de zes verdachten, onder wie de twee (ex-)medewerkers van UAWC, zijn opgepakt. Zeker vijf van hen zijn gemarteld. Van vier van hen zijn de woningen gesloopt. Allen is langdurig het contact met een advocaat ontzegd. De twee (voormalige) UAWC-medewerkers zitten, net als vermoedelijk de overige vier verdachten, vast in gevangenissen voor ‘veiligheidsgevangenen’ in Israël. Op 21 augustus vindt de volgende zitting in hun proces plaats. Hoe het met de overige circa 45 Palestijnen is die in dezelfde Israëlische campagne zijn opgepakt is ons niet bekend.
In deze context moeten ook de permanente lastercampagnes tegen Palestijnse maatschappelijke, politieke en culturele organisaties en Palestijnse initiatieven als BDS worden gezien. Doel ervan is de ontwikkeling van een op Palestijnse belangen en rechten geënte samenleving te ondermijnen. Veel prominenten van dergelijke organisaties hebben één of meerdere keren in Israël vastgezeten of behoren tot de 4500 politieke en ‘veiligheidsgevangenen’ die op dit moment gevangen worden gehouden.
De lastercampagnes strekken zich uit tot donoren van Palestijnse organisaties, zoals Europese regeringen, en tot internationale ontwikkelings- en mensenrechtenorganisaties als Oxfam en Human Rights Watch, zowel als tot organisaties, politici en initiatieven die op nationaal niveau opkomen voor de rechten van Palestijnen. In dit kader moeten de voortdurende beschuldigingen van ‘anti-Israëlische’ en zelfs ‘anti-joodse’ gezindheid en ‘banden met terroristen’ worden gezien tegen Nederlandse organisaties als The Rights Forum, Een Ander Joods Geluid, Kairos-Sabeel, het Nederlands Palestina Komitee en BDS Nederland. Ook politieke partijen (SP, PvdA, GroenLinks, DENK, D66) en individuele politici zijn geregeld slachtoffer van zulke beschuldigingen.
De campagnes vinden hun oorsprong binnen Israëlische ministeries, in de eerste plaats het Ministerie van Strategische Zaken, en worden actief gesteund door het internationale netwerk van organisaties, politici, publicisten en donoren dat bekendstaat als de Israël-lobby. Voorbeelden daarvan zijn de organisaties die we in de onderhavige zaak tegenkomen: het Israëlische NGO Monitor, International Legal Forum en Shurat HaDin, het Britse UK Lawyers for Israel en het Nederlandse CIDI. Er zijn nog tientallen, zo niet honderden andere.
De gang van zaken rond de Nederlandse subsidiëring van de Palestijnse landbouworganisatie UAWC is exemplarisch. UAWC is voornamelijk actief in het zogeheten C-gebied (Area C), dat zestig procent van de Westelijke Jordaanoever beslaat en sinds de Oslo-akkoorden van 1993-1995 onder ‘tijdelijk’ Israëlisch bestuur staat. UAWC vervult er een onmisbare rol in de bescherming van de Palestijnse bevolking tegen de oprukkende illegale Israëlische kolonisering.
Als gevolg daarvan wordt UAWC er door Israël en de Israël-lobby al meer dan tien jaar van beschuldigd banden met de PFLP te onderhouden, zo niet een mantelorganisatie van de PFLP te zijn. Onderzoeken daarnaar, onder andere van de Australische regering, hebben keer op keer laten zien dat de beschuldigingen ongegrond zijn. Het weerhield Israël en de Israël-lobby er niet van de lastercampagne voort te zetten.
De moord op de Israëlische Rina Shnerb op 23 augustus 2019 bood die campagne nieuwe zuurstof. De bekendmaking door de Israëlische veiligheidsdienst Shin Bet in december 2019 dat daavoor onder andere ‘twee PFLP-leden die voor UAWC werken’ verantwoordelijk waren, werd gretig uitgebuit. Dat het proces tegen de twee nog amper was begonnen, laat staan dat bewezen was dat zij iets met de PFLP of de aanslag te maken hebben, werd terzijde geschoven. In verontwaardigde artikelen en brieven aan de Nederlandse regering haalden de lobbyorganisaties hun gram: zie je wel dat de UAWC een ‘anti-Israëlische terreurclub’ is, en wat een schande dat de Nederlandse regering alle waarschuwingen heeft genegeerd.
Het leidde eind juni 2020 tot Kamervragen aan de ministers Kaag en Blok van de PVV, ChristenUnie en SGP, het parlementaire smaldeel van de Israël-lobby. Ook voor deze partijen verdwijnt het in een rechtsstaat gangbare principe dat verdachten onschuldig zijn tot hun schuld in een eerlijk proces is vastgesteld naar de achtergrond als de belangen van de Israëlische overheersing daarom vragen. De partijen willen dat Nederland de subsidiëring van UAWC staakt, en ook die van alle andere Palestijnse organisaties ‘met terreurbanden’ én van organisaties die met BDS sympathiseren.
Blok en Kaag onderstreepten in hun reactie dat noch UAWC, noch zijn bestuursleden voorkomen op Europese terrorismelijsten, dat banden met de PFLP nooit zijn vastgesteld en dat de twee ex-medewerkers vooralsnog slechts verdachten zijn. De twee waren niet werkzaam binnen het door Nederland gefinancierde project. Zij werden betaald uit het overheadbudget van UAWC. Dat is niet ongebruikelijk.
Volgens de ministers was uit Nederlands onderzoek naar aanleiding van de Kamervragen gebleken dat Nederland in het kader van het gesubsidieerde project aan die overhead bijdraagt. Ook dat is niet ongebruikelijk, maar voor Kaag was de kwestie aanleiding een extern onderzoek te laten instellen ‘naar eventuele banden tussen PFLP en UAWC en de wijze waarop UAWC invulling geeft aan het eigen beleid dat medewerkers niet politiek actief mogen zijn’. De resultaten worden in het najaar verwacht. Dat ze wezenlijke verrassingen zullen opleveren is onwaarschijnlijk.
In afwachting van de resultaten zijn de betalingen aan UAWC opgeschort. Kaag volgt hiermee naar eigen zeggen ‘de standaard aanpak die in alle vergelijkbare gevallen, in alle landen gehanteerd wordt’. Niettemin valt de opschorting te betreuren. Daarvan zijn Palestijnen het slachtoffer die part noch deel aan de gang van zaken hebben. Andere donoren van UAWC zagen geen reden hun betalingen op te schorten.
De antwoorden van Blok en Kaag leidden tot een fors aantal nieuwe Kamervragen, die nog op beantwoording wachten. De ChristenUnie, SGP en PVV gaan, ditmaal samen met de VVD, op de ingeslagen weg voort. Het CDA wil iedere snipper documentatie rond de subsidiëring boven tafel hebben, in de kennelijke veronderstelling dat er een beerput moet worden uitgemest. De inzet van het CDA steekt schril af bij de tegenovergestelde reactie van de partij als het gaat om Palestijnen die het slachtoffer zijn van joods-Israëlisch geweld. Het al twee jaar uitblijven van Israëlisch onderzoek naar de meer dan tweehonderd Palestijnen die in Gaza door Israëlische scherpschutters zijn gedood tijdens de Grote Mars van Terugkeer-demonstraties laat de partij koud. Van een veroordeling van dat geweld wilde het CDA niets weten. En hoe staat het toch met het Israëlische onderzoek naar de eind mei in Oost-Jeruzalem door de Israëlische grenspolitie gedode autistische Palestijn Iyad al-Halaq? En naar het neerschieten van de negenjarige Malek Issa, eerder dit jaar? Is het niet hoog tijd dat ook in deze zaken, en de vele tientallen, zo niet honderden vergelijkbare, de onderste steen bovenkomt?
Wat bovenal opvalt is het, op vragen van DENK na, volledig ontbreken van aandacht voor de context van de zaak en het lot van de verdachten, de twee ex-medewerkers van UAWC voorop. Mishandeling, marteling en het onrechtmatig overbrengen naar Israël van verdachten, het slopen van woningen nog voordat er überhaupt een proces plaatsvindt, er kraait in de Kamer geen haan naar. Of de verdachten een eerlijk proces krijgen en Nederland de processen kritisch volgt – geen Kamerlid dat er belangstelling voor toont. In mainstream media is het beeld hetzelfde. De berichtgeving is tendentieus en vooroordeelbevestigend. Aan Israëlische oorlogsmisdaden wordt geen woord gewijd.
Die eenzijdigheid is niet incidenteel, maar een wezenlijk kenmerk van de Nederlandse politiek met betrekking tot Israël en Palestina. Minister Kaag illustreerde dat onbedoeld in haar reactie op de Kamervragen. Daarin stelt zij dat Nederland ‘van alle partners waarmee wordt samengewerkt verwacht dat zij zich niet schuldig maken aan terrorisme, aanzetten tot geweld, haat zaaien of andere activiteiten die strijdig zijn met het Nederlands buitenlands beleid’.
Nederland werkt echter op allerlei niveaus intensief samen met Israël, zowel in EU-verband als op nationaal niveau. De banden zijn hecht, Israël is in velerlei opzicht een partner. En die partner maakt zich volop schuldig aan terrorisme, aanzetten tot geweld, haat zaaien en andere activiteiten die strijdig zijn met het Nederlands buitenlands beleid.
De inmiddels 53 jaar durende bezetting en kolonisering van de Westelijke Jordaanoever en Oost-Jeruzalem drijft op georganiseerd geweld en terreur en gaat gepaard met een scala misdaden die in het Statuut van Rome als oorlogsmisdaden te boek staan. Met het koloniseringsproject draait Israël iedere mogelijkheid op de ontwikkeling van een levensvatbare staat Palestina de nek om. Maar consequenties voor de relatie met Nederland heeft dat nooit gehad. Integendeel: Kaag stelt in haar reactie dat ‘het kabinet streeft naar versterking van de economische relaties met Israël binnen de grenzen van 1967’. Daartoe behoren ook relaties met Israëlische wapenfabrikanten die fors bijdragen aan de bezetting.
Met dit tot in het extreme uit de weg gaan van sancties en het juist steeds verder versterken van de samenwerking, kiest Nederland scherp partij in de kwestie-Palestina/Israël. Kon het ontzien van Israël en het langs diplomatieke weg trachten invloed uit te oefenen aanvankelijk nog als strategisch worden beschouwd, met het evidente failliet van die aanpak is de grens met medeplichtigheid al jaren geleden overschreden. De steun voor Palestijnse organisaties als UAWC is positief, maar niet meer dan symbolisch en in feite een schaamlapje voor het structureel ontbreken van steun die er werkelijk toe doet, zowel in het kabinet als in het parlement.
De tragiek van de Nederlandse opstelling gaat natuurlijk veel verder dan het laten vallen van de Palestijnen. Ook Israël is niet gediend met steun voor een agressieve politiek waarmee het zich steeds verder verwijdert van het ideaal van een democratische rechtsstaat, en bovendien de eigen veiligheid ernstig in gevaar brengt. Die politiek is een recept voor verzet in alle soorten en maten. Het is een illusie te denken dat door middel van draconische onderdrukking een herhaling van de moord op een Israëli kan worden voorkomen.